Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/E.C.P. Hefheuvelpassage B.V.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 augustus 2017
ECLI:NL:RBOBR:2017:4561

werkneemster/E.C.P. Hefheuvelpassage B.V.

Werknemer heeft recht op loondoorbetaling tijdens ziekte. Arbeidsomvang (en het door te betalen loon) per vier weken wordt, nu partijen hierover van mening verschillen, gebaseerd op het gemiddelde van de drie voorafgaande periodes.

Feiten

Werkneemster is in oktober 2016 bij ECP in dienst getreden in de functie van Algemeen Medewerkster voor 32 uur per week. Op 3 april 2017 heeft werkneemster een gesprek gehad met de twee directeuren van ECP over (tijdige) loonbetaling. Werkneemster heeft zich op 4 april 2017 ziek gemeld. Werkneemster vordert bij vonnis in kort geding onder meer betaling van het achterstallig loon. ECP voert het verweer dat werkneemster geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat ECP inmiddels alle openstaande loonvorderingen en het vakantiegeld heeft voldaan.

Oordeel

De kantonrechter stelt vast dat de vordering onder meer betrekking heeft op (door)betaling van het loon en dus uit zijn aard geacht kan worden spoedeisend te zijn. Dat ECP na dagvaarding achterstallig vakantiegeld en loon heeft betaald en loonstroken heeft verstrekt, maakt dit niet anders. Nu ECP niet gemotiveerd heeft betwist dat partijen een uurloon van € 10,15 zijn overeengekomen en dit bedrag ook is vermeld in de schriftelijke arbeidsovereenkomst, zal bij de verdere beoordeling van een bruto uurloon van € 10,15 worden uitgegaan. Werkneemster vordert op grond van de cao uitbetaling van de door haar sinds aanvang van het dienstverband gemaakte overuren. Op grond van artikel 2.12 lid b cao heeft werkneemster in beginsel recht op betaling van loon voor gemaakte overuren, maar kan de werkgever na overleg met de werknemer deze vergoeding geheel of gedeeltelijk verlenen in de vorm van vrije tijd. De kantonrechter oordeelt het bevrijdend verweer van ECP, dat partijen hebben afgesproken dat werkneemster extra mocht werken en dat die overuren in tijd zouden worden gecompenseerd, in het licht van de gemotiveerde betwisting van werkneemster, onvoldoende onderbouwd. Het staat daarom niet vast dat sprake is van een afspraak na overleg tussen werknemer en werkgever, zoals bedoeld in artikel 2.12 lid b cao, om de overuren te vergoeden in vrije tijd in plaats van in loon. Werkneemster vordert vanaf periode 4 van 2017 een loon van € 1542,80 per periode van vier weken, dat is gebaseerd op een arbeidsovereenkomst van 38 uur per week (152 uur per periode van vier weken). In artikel 2.2 van de arbeidsovereenkomst is een arbeidsduur van 32 uur per week overeengekomen. Uit de urenregistratie van werkneemster blijkt dat zij vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst (aanzienlijk) meer heeft gewerkt dan deze 32 uur per week (= 128 uur per periode van vier weken), met uitzondering van periode 1 van 2017. ECP stelt zich op het standpunt dat werkneemster geen beroep kan doen op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW, omdat dit overwerk in overleg met en op verzoek van werkneemster heeft plaatsgevonden. Aangezien werkneemster geen feiten en omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van haar verzoek om een refertetermijn van zes periodes, zal dit verzoek niet worden gehonoreerd en zal worden uitgegaan van de gemiddelde omvang van de arbeid in de drie voorafgaande periodes van vier weken, wat aansluit bij de gemiddelde arbeidstijd van 34,2 uur per week. Werkneemster vordert tevens de wettelijke verhoging over het achterstallige loon en het vakantiegeld. De kantonrechter stelt vast dat in ieder geval niet is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste voor latere loonbetaling van artikel 7:623 lid 2 BW. Zelfs al zou werkneemster een keer hebben ingestemd met latere loonbetaling, dan betekent dat nog niet dat ECP steeds naar willekeur het loon, dat immers is bedoeld voor levensonderhoud, kan betalen. De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat werkneemster recht heeft op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, aangezien het loon tot en met periode 6 en het vakantiegeld niet tijdig zijn betaald conform artikel 1.2 cao respectievelijk artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst. Al het voorgaande leidt tot toewijzing van € 5246,86 bruto.