Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/J.S.M. Hillegersberg Vastgoed B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 22 augustus 2017
ECLI:NL:RBROT:2017:6436

werknemer/J.S.M. Hillegersberg Vastgoed B.V.

Loonvordering deels toegewezen voor de periode waarin er geen passend werk was. Voor de periode waarin passend werk niet is verricht, houdt de opgelegde loonsanctie stand. Het opleggen van een loonsanctie met terugwerkende kracht levert geen strijd op met artikel 7:629 lid 7 BW.

Feiten

Op grond van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden, van rechtswege geëindigd op 31 mei 2017, heeft werknemer gewerkt voor J.S.M. in de functie van algemeen medewerker buitendienst. Op 23 maart 2017 heeft werknemer zich ziek gemeld vanwege rugklachten. Vervolgens is er een plan van aanpak opgesteld en heeft werknemer op 19 april 2017 aangepaste werkzaamheden verricht. Op 20 april 2017 heeft werknemer niet gewerkt. Op 21 april 2017 heeft werknemer zich wederom ziek gemeld vanwege toegenomen rugklachten. Werknemer vordert in kort geding J.S.M. te veroordelen tot betaling van € 1.938,30 bruto. Aan deze vordering heeft werknemer ten grondslag gelegd dat J.S.M. ten onrechte met terugwerkende kracht de betaling van loon heeft gestaakt vanaf 12 april 2017 tot en met 10 mei 2017, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:629 lid 7 BW.

Oordeel

Vast staat dat werknemer naar aanleiding van zijn ziekmelding op 23 maart 2017 op 12 april 2017 bij de bedrijfsarts is geweest. Die heeft vastgesteld dat werknemer gedurende 32 uur per week aangepaste werkzaamheden kon verrichten rekening houdend met de beperkingen van werknemer. Daartoe diende een plan van aanpak te worden opgesteld. Dit plan is na overleg tussen partijen opgesteld op 18 april 2017. Pas vanaf die datum is er dus sprake geweest van passende arbeid, zodat er geen grond is voor het verwijt dat werknemer al vanaf 12 april 2017 geen passende arbeid heeft verricht. Op 19 april 2017 heeft werknemer de voor hem aangepaste werkzaamheden verricht. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat er geen goede grond is geweest om werknemer over de periode van 12 tot en met 19 april 2017 geen loon te betalen. Over de daaropvolgende periode wordt echter anders geoordeeld. In verband met de ziekmelding op 21 april 2017 vanwege toegenomen rugklachten heeft de bedrijfsarts werknemer op 10 mei 2017 gezien. Uit het verslag van het spreekuurcontact blijkt echter dat de bedrijfsarts toen dezelfde beperkingen heeft vastgesteld als op 12 april 2017. Het verslag van de bedrijfsarts van het spreekuurcontact duidt er dus op dat de rugklachten onveranderd waren. Bij J.S.M. is met het oog op de re-integratie van werknemer aangepast werk gecreëerd dat hij kon verrichten met zijn (nadien niet toegenomen) beperkingen. Gelet op het voorgaande had werknemer op 20 april 2017 en nadien kunnen en moeten werken. Immers, er was op dat moment passend werk voor hem rekening houdend met zijn (niet toegenomen) beperkingen. J.S.M. is met die niet toegenomen beperkingen pas bekend geraakt op 10 mei 2017 toen de bedrijfsarts haar hierover informeerde. Op dat moment is er voldoende basis geweest voor het vermoeden dat werknemer op 20 april 2017 en daarna ten onrechte niet op zijn werk was verschenen om te re-integreren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft J.S.M. zorgvuldig gehandeld door eerst de berichtgeving van de bedrijfsarts af te wachten en pas daarna een loonsanctie toe te passen. Deze sanctie is onverwijld toegepast, want op 11 mei 2017, daags na het bericht van de bedrijfsarts dat reden gaf om geen loon te betalen. J.S.M. heeft dus gehandeld conform het bepaalde in artikel 7:629 lid 7 BW. Het gestelde dat een loonsanctie niet met terugwerkende kracht toegepast mag worden, volgt niet uit dit artikel en wordt ook niet onderschreven, want sancties vinden in de regel achteraf plaats, zo ook een loonsanctie in reactie op het zonder goede grond niet hebben verricht van werk uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. De handelwijze van J.S.M. strookt ook met het uitgangspunt ‘geen arbeid, geen loon’. De slotsom is dat werknemer naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter aanspraak heeft op betaling van loon over de periode van 12 tot en met 19 april 2017, maar niet op betaling van loon over de periode van 20 april 2017 tot en met 10 mei 2017.