Rechtspraak
werknemer/werkgeverRechtbank Overijssel, 11 augustus 2017
werknemer/werkgever
Feiten
Werknemer is op 1 mei 2016, in de functie van senior projectmanager, in dienst getreden bij werkgever X (hierna: X) met een salaris van € 5.917,32 bruto per maand. Op 3 november 2016 is werknemer op staande voet ontslagen. In dit kader heeft werknemer ter zake van het ontslag geprocedeerd bij het Arbeidsgericht Osnabrück te Duitsland. Laatstgenoemd gerecht heeft zich bij uitspraak van 4 april 2017 onbevoegd verklaard. Werknemer verzoekt de Nederlandse kantonrechter thans het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen wegens het ontbreken van een dringende reden. X verweert zich en stelt dat werknemer niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het verzoek te laat is ingediend.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer dient in zijn verzoek, met toepassing van artikel 7:686a lid 4 onderdeel a BW, niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat het verzoek niet is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop het ontslag op staande voet is gegeven. De stelling van werknemer dat hij tijdig een procedure in Duitsland aanhangig heeft gemaakt en aldaar pas in april 2017 te horen heeft gekregen dat het Arbeidsgericht niet bevoegd was, maakt dit oordeel niet anders. De omstandigheid dat werknemer eerst in Duitsland heeft geprocedeerd doorbreekt de vervaltermijn naar Nederlands recht niet. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek kan derhalve niet worden toegekomen.