Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 15 september 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:4708
werknemer/werkgever
Feiten
Werkgever is een bedrijf dat zich toelegt op detachering van hoger opgeleid ICT-personeel. Werknemer is per 1 maart 2010 als Projectmanager bij werkgever in dienst getreden, laatstelijk werkzaam als Senior Projectmanager. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 juli 2017. Werknemer heeft als zzp’er gereageerd op een vacature voor Senior Projectmanager bij een andere organisatie. Deze organisatie heeft hem op 21 juni 2017 te kennen gegeven hem zo spoedig mogelijk te willen inhuren conform het aangeboden tarief van € 93 per uur. Voor dezelfde vacature had werkgever een van haar werknemers aangeboden voor een tarief van € 120 per uur, op welk aanbod de organisatie (dus) niet is ingegaan. Werknemer vordert dat de kantonrechter het non-concurrentiebeding en het boetebeding deels schorst, in die zin dat het hem wordt toegestaan als zelfstandige werkzaamheden te verrichten voor de organisatie in de functie van Senior Projectmanager.
Oordeel
1) artikel 9a Waadi
Volgens werknemer impliceert het non-concurrentiebeding onder meer dat het hem niet is toegestaan een arbeidsverhouding aan te gaan met de opdrachtgever aan wie hij door werkgever uitgeleend is geweest. Artikel 9a Waadi bedreigt een dergelijk beding met nietigheid. Volgens werknemer is om die reden het gehele non-concurrentiebeding nietig. Dit standpunt van werknemer is onjuist. Het beding is inderdaad deels in strijd met het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi. Het beding is echter slechts nietig voor zover het in strijd is met het belemmeringsverbod en blijft voor het overige in stand. Anders dan werknemer stelt gaat het er wel degelijk om of hij concreet nadeel van het verbod ondervindt en is het niet zo dat alleen de theoretische mogelijkheid al dat hij nadeel zou kunnen ondervinden van het te breed geformuleerde non-concurrentiebeding maakt dat het gehele beding nietig is. Werknemer heeft overigens geen belang bij dit beroep op de nietigheid. Hij wil immers geen arbeidsverhouding aangaan bij de inlener bij wie hij gedetacheerd is geweest.
2) werkgever heeft onvoldoende belang bij onverkorte handhaving van het non-concurrentiebeding en 3) het beding is te ruim geformuleerd
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat de belangenafweging niet snel in het voordeel van werknemer zal uitvallen gelet op deze concrete situatie, namelijk dat hij een opdracht van een bestaande klant van werkgever heeft binnengesleept. Werknemer stelt dat het beding zo ruim is geformuleerd, dat hij voor iedere klant die hij zou willen bedienen eerst toestemming zou moeten vragen bij werkgever. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit belang op zichzelf onvoldoende. Ter zitting heeft werkgever uiteengezet dat er nog voldoende mogelijkheden voor werknemer zijn: zij legt het beding zo uit dat het hem toegestaan is om werkzaamheden voor anderen te verrichten, zolang het maar geen klant van werkgever betreft en zolang dit maar niet geschiedt via detachering vanuit een concurrent van werkgever. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werknemer onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voor hem in onvoldoende mate mogelijk is om opdrachtgevers te vinden. Hierbij is mede van belang dat hij zelf ook stelt dat de arbeidsmarkt voor ICT’ers krap is: de vraag overtreft het aanbod. Al deze omstandigheden tegen elkaar afwegend is de kantonrechter van oordeel dat werknemer niet onbillijk door werkgever wordt benadeeld doordat zij hem op grond van het non-concurrentiebeding wil beletten voor de organisatie te gaan werken. De vorderingen van werknemer worden dan ook afgewezen.