Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 6 februari 2018
ECLI:NL:RBNHO:2018:872
Bravilor Bonamat B.V./werkneemster
Feiten
Werkneemster is op 4 september 2000 in dienst getreden van Bravilor Bonomat B.V. ('Bravilor'), fabrikant van drankbereidingssystemen. Sinds 10 maart 2010 vervult werkneemster de functie van Assembly Assistent. Op 3 februari 2017 heeft Bravilor aan het UWV toestemming gevraagd voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met werkneemster. Daarbij heeft Bravilor gesteld dat de functie van werkneemster vanwege bedrijfseconomische omstandigheden is komen te vervallen. Op 27 februari is werkneemster wegens ziekte uitgevallen voor haar werk. In een beslissing van 22 maart 2017 heeft het UWV aan Bravilor de toestemming geweigerd om de arbeidsovereenkomst met werkneemster op te zeggen. Het UWV heeft daarbij overwogen dat Bravilor niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vanwege bedrijfseconomische omstandigheden noodzakelijk is de arbeidsplaats van werkneemster structureel te laten vervallen. Op 11 oktober 2017 is werkneemster hersteld verklaard. De gemachtigde van werkneemster heeft Bravilor begin oktober 2017 verzocht om werkneemster toe te laten tot het werk. Bravilor heeft dat geweigerd. Werkneemster heeft na 11 oktober 2017 haar werk niet hervat. Bravilor heeft ten aanzien van de arbeidsrelatie geen verdere activiteiten ondernomen, anders dan indiening van het verzoek tot ontbinding. Bravilor heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. artikel 7:669 lid 3 onderdeel a en onderdeel g BW. Daarbij heeft Bravilor gesteld dat de arbeidsplaats van werkneemster wegens bedrijfseconomische omstandigheden is vervallen en dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Op de zitting heeft Bravilor haar verzoek om ontbinding wegens bedrijfseconomische omstandigheden ingetrokken, zodat zij haar verzoek alleen nog baseert op de gestelde verstoorde arbeidsverhouding.
Oordeel
Geen voldragen g-grond
Met werkneemster is de kantonrechter van oordeel dat de door Bravilor gestelde verstoring van de arbeidsverhouding grotendeels of zelfs geheel valt terug te voeren op de discussie tussen partijen over de vraag of de arbeidsplaats van werkneemster is vervallen wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Van een andere aanleiding of grond voor de betreffende discussie en de daarmee gepaard gaande spanningen tussen partijen is niet gebleken. Er is sprake van een primair zakelijke discussie tussen partijen over de vraag of de functie en arbeidsplaats van werkneemster zijn vervallen. Een dergelijke discussie rechtvaardigt niet een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Immers, de vraag of de functie van werkneemster is vervallen, moet worden beoordeeld in het kader van een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel a BW. Zo’n verzoek is hier niet aan de orde. Ook de stelling van Bravilor dat werkneemster zich niet wil verzoenen met de feitelijke omstandigheid dat haar functie is komen te vervallen en dat zij zich daartegen blijft verzetten, kan geen ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding rechtvaardigen. Het staat werkneemster uiteraard vrij om zich te verzetten tegen een dreigend ontslag, op welke grond dan ook. Bovendien moet worden vastgesteld dat werkneemster zich terecht niet wil verzoenen met de stelling van Bravilor dat haar functie en arbeidsplaats zijn vervallen en dat werkneemster een goede reden heeft zich daartegen te blijven verzetten. Het UWV heeft immers met de beslissing van 22 maart 2017 aan Bravilor toestemming geweigerd om de arbeidsovereenkomst met werkneemster op te zeggen. Bovendien heeft Bravilor na de beslissing van het UWV van 22 maart 2017 geen adequate actie ondernomen om alsnog toestemming te verkrijgen voor een dergelijk ontslag. Volgt afwijzing van het ontbindingsverzoek en toewijzing van de door werkneemester ingestelde vordering tot wedertewerkstelling.