Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 22 december 2017
ECLI:NL:RBROT:2017:10834
werknemer/Stichting voor interconfessioneel beroeps- en algemeen vormend onderwijs en volwasseneneducatie voor Rotterdam en omstreken
Feiten
Werknemer treedt op 1 augustus 2000 in dienst bij werkgever als docent. In 2014 wordt hij door werkgever geconfronteerd met de beschuldiging van het begaan van examenfraude. Als gevolg daarvan wordt hem een aanbod tot een vaststellingsovereenkomst gestuurd. Daarin staat onder andere dat hij geen aanspraak zal maken op zijn WW-rechten omdat werkgever eigenrisicodrager is. Na enig onderhandelen komt een vaststellingsovereenkomst tot stand. Hierbij worden enkele bedragen ten gunste van werknemer opgehoogd, maar blijft de uitsluiting van het uitoefenen van de WW-rechten staan. Op 27 mei 2015 ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst pro forma per 1 augustus 2015. Het UWV kent op 23 oktober 2015 aan werknemer een WW-uitkering toe, waartegen werkgever in bezwaar gaat. UWV verklaart het bezwaar ongegrond. Werkgever vordert dat werknemer zijn uitkering beëindigt en afziet van een hernieuwde aanvraag omdat werknemer tekort is geschoten in de nakoming van de tussen hem en werkgever gesloten vaststellingovereenkomst. Werkgever heeft schade geleden als eigenrisicodrager doordat werknemer toch overgegaan is tot het aanvragen van een WW-uitkering. FNV is door werknemer in vrijwaring opgeroepen omdat sprake zou zijn van een beroepsfout.
Oordeel
Aanvragen WW-uitkering
Werknemer heeft onbetwist ingestemd met de door werkgever aangeboden regeling. In die regeling, die ten aanzien van het aanvragen van een uitkering niet is aangepast, is expliciet vermeld dat werknemer na de beëindiging van het dienstverband geen aanspraak zal maken op onder andere WW-rechten. Omdat werknemer toch zijn WW-rechten geldend heeft gemaakt, is hij toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de tussen hem en werkgever gesloten vaststellingsovereenkomst. De vorderingen van werkgever – dat werknemer zijn uitkering zal stopzetten en geen hernieuwde aanvraag zal doen, als wel dat hij de aan werkgever berokkende schade zal vergoeden – worden daarom toegewezen.
Vrijwaring
Beoordeeld dient te worden of de afspraak ten aanzien van het uitoefenen van WW-rechten zonder werknemers medeweten door FNV is gemaakt, althans dat hij onvoldoende over de (financiële) gevolgen en consequenties van de regeling door FNV is geïnformeerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende komen vast te staan dat werknemer is gekend in de beslissing akkoord te gaan met de regeling. Werkgever heeft immers steeds expliciet aangegeven dat een regeling zonder de voorwaarde dat werknemer geen WW zou aanvragen niet mogelijk was. Voorts is dit ook door werknemer met zijn advocaat besproken.
Ook is niet gebleken dat FNV werknemer heeft benadeeld. Werknemer heeft weliswaar gesteld dat hij met de getroffen regeling een aanzienlijk lager bedrag heeft ontvangen dan het geval zou zijn geweest bij een ontbinding wegens een verandering van omstandigheden en de toekenning van een vergoeding op basis van de kantonrechtersformule, maar werknemer heeft onvoldoende betwist dat hij een 'ernstig en verwijtbaar vergrijp' heeft begaan door zonder examinering examenresultaten op te stellen. Het is aannemelijk dat de kantonrechter in de ontbindingsprocedure een beschikking zou hebben gewezen waarin de gevorderde ontbinding op grond van een dringende reden zou zijn toegewezen. In deze situatie zou werknemer geen vergoeding hebben ontvangen en had hij evenmin aanspraak kunnen maken op een WW-uitkering vanwege het feit dat hij verwijtbaar werkloos zou zijn geweest. FNV heeft zich voldoende ingespannen voor een voor werknemer gunstigere vaststellingsovereenkomst door enkele wijzigingen te bedingen. Er is geen sprake van een beroepsfout van FNV.