Rechtspraak
Federatie Nederlandse Vakbeweging/werkgeefster
Feiten
Werkgeefster is een uitzendonderneming. Zij stelt uitzendkrachten ter beschikking aan vooral bouwondernemingen. Werkgeefster werft haar werknemers in Nederland, maar ook onder meer in Polen en Duitsland. Aan werknemers afkomstig uit die landen stelt zij in Nederland huisvesting ter beschikking in de buurt van de (bouw)plaats waar zij moeten werken. Werkgeefster is lid van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU). Op de uitzendovereenkomsten tussen werkgeefster en haar werknemers zijn de bepalingen van de CAO-NBBU 2014-2019 (hierna: CAO-NBBU) van toepassing. Volgens de CAO-NBBU moet werkgeefster de door haar uitgezonden bouwplaatswerknemers belonen conform de CAO Bouwnijverheid (hierna: de CAO). Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 55 CAO. Zij hebben aan hun standpunten in deze procedure diverse vorderingen verbonden. FNV betoogt dat, in geval van arbeidsmigranten, met ‘woning’ (en ‘huiswaarts keren’) in artikel 55 lid 1 CAO is bedoeld (de reis naar) hun woonplaats in het land van herkomst. Daarom moet de werkgever of de kosten van huisvesting in Nederland vergoeden of huisvesting dichtbij het werk kosteloos ter beschikking stellen. Werkgeefster voert aan dat artikel 55 lid 1 CAO is geschreven om de werknemer te beschermen tegen een onredelijke reistijd van zijn woning naar zijn werk. Van een onredelijke reistijd is geen sprake, aldus werkgeefster, als een arbeidsmigrant in de omgeving van zijn werkplek is gehuisvest. In dat geval bestaat geen aanspraak op de in artikel 55 lid 1 bedoelde vergoeding. Werkgeefster meent dan ook niet gehouden te zijn om artikel 55 lid 1 CAO in dergelijke gevallen toe te passen. De kantonrechter heeft de vorderingen van FNV afgewezen en de vorderingen van werkgeefster deels toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Tegen dit oordeel keert FNV zich in hoger beroep.
Oordeel
De middelen klagen over de wijze waarop het hof het begrip ‘woning’ in artikel 55 lid 1 CAO heeft uitgelegd. Artikel 55 CAO is algemeen verbindend verklaard en bevat dus recht in de zin van artikel 79 Wet RO. De door het hof aan deze bepaling gegeven uitleg kan derhalve in cassatie op juistheid worden onderzocht.
Cao-norm
Anders dan het middel betoogt, kan bij de toepassing van de cao-norm geen betekenis worden toegekend aan andere stukken dan de tekst van de cao en de eventueel daarbij behorende toelichting. Dat wordt niet anders indien dergelijke andere stukken algemeen kenbaar zijn, afkomstig zijn van de gezamenlijke cao-partijen en bedoeld zijn om werkgevers en werknemers voor te lichten over de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Zij vormen ook dan immers geen deel van de uit te leggen rechtsbron (de tekst van de cao), en hebben evenmin de status van een bij die tekst behorende toelichting. Bij een andere opvatting zou voor degenen voor wie de cao geldt onvoldoende duidelijk zijn welke bronnen wel en welke niet bij de uitleg mogen worden betrokken. Gelet op de bestaansgrond van de cao-norm (zie het arrest FNV/Condor) kan dit niet worden aanvaard. Het middel faalt daarom.
Uitleg artikel 55 CAO
Gelet op de bewoordingen van artikel 55 CAO in het licht van de overige relevante bepalingen van de CAO, moet het begrip ‘woning’ in artikel 55 lid 1 CAO aldus worden begrepen dat het de plaats betreft waar de werknemer in de periode die het werk duurt, zijn reguliere verblijfplaats heeft. Dit kan de tijdelijke verblijfplaats zijn waarnaar de werknemer dagelijks na het werk terugkeert en waar hij slaapt, maar dit kan ook een verder van het werk gelegen woning of verblijfplaats zijn. Bij het bepalen welke van de verblijfplaatsen van de werknemer is aan te merken als ‘woning’ in de zin van artikel 55 lid 1 CAO komt het aan op alle omstandigheden van het geval, waarbij onder meer van belang is waar de werknemer tijdens de duur van het werk doorgaans in het weekeinde, of tijdens een daarmee gelijk te stellen wekelijkse werkonderbreking, verblijft, en welke reisafstand bestaat tussen het werk en de mogelijk als ‘woning’ in aanmerking te nemen plaatsen. Deze uitleg sluit aan bij de woorden ‘dat dagelijks huiswaarts keren van de werknemer onredelijk zou zijn’ in artikel 55 lid 1 CAO, bij de bepaling van artikel 51 CAO dat de werknemer recht heeft op een reisurenvergoeding indien de reistijd tussen woning en werk meer dan zestig minuten bedraagt, en bij de bepaling in artikel 50 lid 5 CAO dat de werknemer bedoeld in artikel 55 lid 1, naast het reguliere woon-werkverkeer, het recht heeft tussendoor eenmaal per week op kosten van de werkgever naar huis te gaan. Deze bepalingen veronderstellen immers dat tussen het werk en het huis of de woning een in beginsel dagelijks, en in ieder geval wekelijks praktisch overbrugbare afstand bestaat. De ‘woning’ van een werknemer in de zin van artikel 55 lid 1 CAO kan daardoor, anders dan het middel in de kern betoogt, een andere plaats zijn dan de gewone verblijfplaats van de werknemer. Bij dat laatste begrip gaat het immers om de plaats waar de werknemer het permanente centrum van zijn belangen heeft gevestigd met de bedoeling daaraan een vast karakter te geven. Niet van belang bij de toepassing van artikel 55 lid 1 CAO is of de gewone verblijfplaats van de werknemer al dan niet in Nederland is gelegen. Van ongelijke behandeling tussen Nederlandse werknemers en werknemers uit andere lidstaten van de EU is dan ook geen sprake.