Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Hoge Raad, 14 september 2018
ECLI:NL:HR:2018:1673

werkgever/werknemer

Eis dat verklaring UWV-deskundige wordt overgelegd (art. 7:629a BW) geldt niet onverkort in kort geding.

Feiten

(Cassatieberoep van AR 2017-0643) Werknemer is sinds 2012 in dienst van werkgever. Op 23 januari 2015 is hem een arbeidsongeval overkomen. Na het arbeidsongeval is werknemer niet meer op het werk verschenen. Volgens werkgever heeft hij door het ongeval ernstig letsel opgelopen aan beide enkels en kampt hij bovendien met een posttraumatische stressstoornis.Met ingang van 18 januari 2016 heeft werkgever de loonbetaling stopgezet. In cassatie staat de vraag centraal of de rechter in kort geding werknemer niet-ontvankelijk had moeten verklaren wegens het ontbreken van een deskundigenoordeel UWV (art. 7:629a BW).

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt.

Kortgedingrechter niet verplicht deskundigenoordeel UWV te verlangen van werknemer

Artikel 7:629a lid 1 BW bepaalt dat de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW afwijst, indien hierbij niet een verklaring is gevoegd van een door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) benoemde deskundige omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten respectievelijk diens nakoming van de verplichtingen, bedoeld in artikel 7:660a BW. Dit voorschrift was voorheen opgenomen in artikel 7:1638 ca (oud) BW, ingevoerd bij de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Wulbz), Stb. 1996, 134. Met de verplichte overlegging van de verklaring is beoogd de rechtsbescherming van de werknemer te versterken en efficiƫnte geschilbeslechting door de rechter te bevorderen; de bepaling heeft niet (mede) tot doel de werkgever een hulpmiddel te bieden in het re-integratieproces (vgl. HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2128, NJ 2016/182). Gelet op de passage uit de memorie van toelichting moet worden aangenomen dat de in (thans) artikel 7:629a lid 1 BW opgenomen eis van het overleggen van een deskundigenverklaring niet geldt in kort geding. Uit de opmerking dat de rechter in werkelijk spoedeisende zaken niet genoodzaakt moet zijn te wachten totdat de second opinion is afgerond, kan niet worden afgeleid dat deze uitzondering alleen geldt in dergelijke zaken. In verband met de aard van het kort geding als spoedprocedure, het doel van efficiƫnte geschilbeslechting en de omstandigheid dat het voorschrift niet in het belang van de werkgever is gegeven, moet worden aangenomen dat het in een kort geding steeds aan de rechter is overgelaten om te bepalen of het overleggen door de werknemer van een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW wenselijk is. De kortgedingrechter kan de werknemer op de voet van artikel 22 Rv bevelen die deskundigenverklaring te doen opstellen en over te leggen, dan wel op de voet van artikel 194 Rv zelf een deskundigenbericht gelasten. Een en ander strookt met de vermelding in de memorie van toelichting dat de rechter die over een spoedvoorziening oordeelt, niet verplicht is de werknemer eerst naar de second opinion te verwijzen, maar dat het hem evenmin verboden is.