Naar boven ↑

Rechtspraak

Isabel González Castro/Mutua Umivale, Prosegur España SL en Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS)

<p>Gelijke behandeling man/vrouw: lactatieverlof. Internationale&nbsp;superdienst valt ook onder (bescherming tegen) &#39;nachtarbeid&#39;. Werkplekonderzoek moet specifiek en op de persoon zijn gericht. Bij gebrek aan dergelijk onderzoek, omkering bewijslast.</p>

Feiten

Isabel González Castro arbeidiseerde als veiligheidsagente bij Prosegur. Op 8 november 2014 beviel zij van enkele zonen, aan wie zij borstvoeding gaf. Sinds maart 2015 verricht zij haar taken in een winkelcentrum, volgens een systeem van variabele ploegen met werkdagen van acht uur. De bewakingstaak verricht zij op de werkplek in de regel samen met een andere veiligheidsagent. González Castro heeft een uitkering aangevraagd in verband met risico's verbonden aan de werkvloer tijdens de lactatieperiode. Zij stelt daartoe onder meer dat het verrichten van ploegendienst een gezondheidsrisico met zich brengt en zij daarvan moet worden vrijgesteld en overeenkomst een uitkering moet krijgen. Haar verzekeringsmaatschappij heeft geweigerd een attest uit te voeren om te bezien of de werkvloer onveilig is. De verwijzende rechter vraagt of de regels van de omkering van de bewijslast moeten worden toegepast in een situatie waarin een werkneemster aan wie werd geweigerd een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhoudt, en aan wie bijgevolg de uitkering wegens risico’s tijdens de lactatie werd geweigerd, bij de nationale rechter of enige andere bevoegde nationale instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s. Zo ja, vraagt de verwijzende rechter hoe deze bepaling moet worden toegepast, met name met betrekking tot de vraag of de betrokken werkneemster dan wel de verwerende partij, ongeacht of dit de werkgever is of het orgaan dat verantwoordelijk is voor de betaling van de uitkering wegens risico’s tijdens de lactatie, dient te bewijzen dat aanpassing van de arbeidsomstandigheden of overplaatsing van de betrokken werkneemster technisch of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

Oordeel

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.

Ploegendienst valt ook onder nachtarbeid

Artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2003/88/EG omschrijft 'nachtarbeider' als 'een werknemer die normaal gedurende ten minste drie uren van zijn dagelijkse arbeidstijd werkzaam is binnen de nachttijd' en 'een werknemer die gedurende een bepaald gedeelte van zijn jaarlijkse arbeidstijd binnen de nachttijd werkzaam kan zijn'. Voorts preciseert artikel 2, punt 3, dat het begrip 'nachttijd' moet worden begrepen als 'een tijdvak van ten minste zeven uren, als vastgesteld bij de nationale wetgeving, dat in ieder geval de periode tussen vierentwintig uur en vijf uur omvat'. Uit de tekst van deze bepaling, en met name uit het gebruik van de uitdrukkingen 'een tijdvak', 'ten minste drie uren van zijn dagelijkse arbeidstijd' en 'een bepaald gedeelte van zijn (...) arbeidstijd', vloeit voort dat een werkneemster die, zoals in het hoofdgeding, in ploegendienst werkt in het kader waarvan zij slechts een gedeelte van haar taken gedurende de nacht verricht, moet worden beschouwd arbeid te verrichten tijdens de 'nachttijd' en derhalve moet worden aangemerkt als 'nachtarbeider' in de zin van Richtlijn 2003/88/EG. Vastgesteld moet worden dat, aangezien het in het belang is van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, op hen overeenkomstig overweging 14 van Richtlijn 2003/88/EG de specifieke voorschriften van Richtlijn 92/85/EEG met betrekking tot nachtarbeid worden toegepast, met name teneinde de bescherming die zij in dit opzicht genieten, te versterken, en dat deze specifieke voorschriften niet minder gunstig mogen worden uitgelegd dan de algemene voorschriften van Richtlijn 2003/88/EG, die van toepassing zijn op de andere categorieën werknemers.

Bewijslastverdeling

Met betrekking tot de wijze van toepassing van artikel 7 van Richtlijn 92/85/EEG moet in herinnering worden gebracht dat de daarin vervatte bewijsregels niet gelden op het tijdstip waarop de betrokken werkneemster verzoekt om aanpassing van haar arbeidsomstandigheden of – zoals in het hoofdgeding – om een financiële uitkering wegens een risico tijdens de lactatie, en dat de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s derhalve moeten worden beoordeeld overeenkomstig artikel 4, lid 1, of in voorkomend geval artikel 7, van Richtlijn 92/85/EEG. Het is pas in een later stadium, wanneer de betrokken werkneemster voor een rechter of enige andere bevoegde instantie opkomt tegen deze risicobeoordeling, dat deze bewijsregels toepassing vinden (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, ECLI:EU:C:2017:789, punt 67). Gelet op al het voorgaande dient op de tweede tot en met de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2006/54/EG aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een werkneemster aan wie is geweigerd een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhoudt, en aan wie bijgevolg de uitkering wegens risico’s tijdens de lactatie werd geweigerd, bij de nationale rechter of enige andere bevoegde nationale instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s, wanneer deze werkneemster feiten aandraagt die kunnen suggereren dat deze evaluatie geen specifiek onderzoek heeft omvat waarin rekening is gehouden met haar individuele situatie, en dus kan worden aangenomen dat sprake is van directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van Richtlijn 2006/54/EG, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. Het staat dan aan de verwerende partij om het bewijs te leveren dat die risico-evaluatie wel een dergelijk concreet onderzoek heeft omvat en dat het discriminatieverbod bijgevolg niet is geschonden.