Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 25 september 2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:2404
werknemer/MAATBeveiliging B.V.
Feiten
Werknemer is per 19 november 2016 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden, in dienst getreden bij MAATBeveiliging als oproepkracht in de functie van beveiliger. In de arbeidsovereenkomst is vermeld dat werknemer werkzaamheden zal verrichten na oproep door MAATBeveiliging, en dat werknemer in beginsel verplicht is aan een oproep gehoor te geven (nulurencontract). Werknemer is in de periode van 18 november 2016 (hij is één dag voor de indiensttreding begonnen) tot en met 3 december 2016 gedurende elf dagen werkzaam geweest voor MAATBeveiliging. Werknemer heeft zich op 4 december 2016 ziek gemeld. MAATBeveiliging heeft aan werknemer loon doorbetaald tot en met 10 december 2016, zijnde de periode waarin werknemer door MAATBeveiliging was ingeroosterd om te werken. Na 10 december 2016 heeft MAATBeveiliging werknemer niet meer opgeroepen en heeft zij werknemer geen loon doorbetaald. Een aanvraag door werknemer bij het UWV tot toekenning van een Ziektewetuitkering is door het UWV op 4 januari 2017 afgewezen op grond van het feit dat werknemer een arbeidsovereenkomst met MAATBeveiliging had. Werknemer vordert in dit kort geding dat MAATBeveiliging wordt veroordeeld tot doorbetaling aan hem van het loon waar hij tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 18 juni 2017 volgens de CAO recht op heeft, op straffe van een dwangsom. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.
Oordeel
Het hof is voorshands met de kantonrechter van oordeel dat werknemer slechts aanspraak heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte, indien en voor zover aannemelijk is dat MAATBeveiliging hem, als hij niet ziek zou zijn geweest, zou hebben opgeroepen voor het verrichten van werk. Alleen dan is sprake van 'bedongen arbeid' als bedoeld in artikel 70 van de CAO Particuliere Beveiliging. Grief 1 wordt daarmee verworpen. Grief 2 richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat werknemer niet heeft gesteld en dat evenmin is gebleken dat hij, als hij niet ziek was geworden, na 4 december 2016 daadwerkelijk voor MAATBeveiliging zou hebben gewerkt. Ook deze grief kan, naar het voorlopig oordeel van het hof, niet slagen. Weliswaar staat inderdaad vast dat werknemer door MAATBeveiliging was ingeroosterd tot en met 10 december 2016, zodat juist is dat werknemer ook na 4 december 2016 nog zou hebben gewerkt, maar dit betreft slechts de dagen tot en met 10 december 2016 over welke dagen MAATBeveiliging het loon van werknemer heeft doorbetaald en werknemer dus geen vordering heeft. Waar het om gaat, is of werknemer ook na 10 december 2016 nog zou hebben gewerkt. MAATBeveiliging heeft gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat zij na 10 december 2016 geen werk meer voor werknemer zou hebben gehad. Werknemer heeft deze stelling wel betwist, maar heeft dit niet gemotiveerd en concreet onderbouwd. Het hof gaat er daarom vooralsnog van uit dat werknemer na 10 december 2016 niet meer door MAATBeveiliging zou zijn opgeroepen. Dat betekent dat hij over de resterende duur van zijn arbeidsovereenkomst geen recht meer zou hebben gehad op loon, en daarmee ook niet op doorbetaling van loon bij ziekte. Dat werknemer, zoals hij heeft aangevoerd, als gevolg van zijn arbeidsovereenkomst met MAATBeveiliging evenmin aanspraak heeft op een Ziektewetuitkering van het UWV noch op een bijstandsuitkering, is – wat hiervan verder ook zij – onvoldoende om de tegen MAATBeveiliging ingestelde vordering toe te wijzen. Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd.