Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 22 november 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:11192
Stichting Rimo/werknemer
Feiten
Werknemer is op 27 januari 1998 bij (een van de rechtsvoorgangsters van) Rimo in dienst getreden. Op 21 augustus 2017 heeft werknemer zich ziek gemeld. Op advies van de bedrijfsarts is werknemer vier uur per dag gaan werken. Op 20 november 2017 heeft werknemer een officiële waarschuwing gekregen voor het zich niet houden aan de werkafspraken. Partijen hebben vervolgens gesproken over een verbetertraject. Daartoe is een verbeterplan voor de duur van vier maanden opgesteld. Nadien vinden verscheidene evaluatiegesprekken plaats. Op 12 februari 2018 heeft werknemer zich weer (volledig) hersteld gemeld. Op 14 maart 2018 vond een tussentijdse evaluatie plaats en werd afgesproken het traject met een maand te verlengen. Werknemer wordt medegedeeld dat wanneer het traject niet slaagt er geconstateerd kan worden dat er sprake is van ongeschiktheid en zal worden overgegaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Op 28 mei 2018 vond de eindevaluatie plaats. Op 5 juni 2018 vond de beoordeling van het functioneren gedurende het verbetertraject plaats en constateert Rimo dat het functioneren van werknemer onvoldoende is en dat hij ongeschikt blijft voor het verrichten van de bedongen arbeid. Werknemer wordt een laatste kans geboden en krijgt nog twee maanden de tijd om zijn werkzaamheden te verbeteren. Met ingang van 6 augustus 2018 is werknemer vrijgesteld van werk; Rimo heeft een ontbindingsverzoek ingediend.
Oordeel
De kantonrechter is aan de hand van de overgelegde verslagen ervan overtuigd geraakt dat werknemer ongeschikt is tot het verrichten van de functie van persoonlijk begeleider. De rode draad die steeds terugkomt, is dat werknemer niet in staat blijkt om zijn rapportages van het gewenste niveau te laten zijn én moeite heeft met het op de juiste manier verwerken van rapportages (ondanks gevolgde trainingen) in het nieuwe ONS-systeem. Vervolgens dient te worden beoordeeld of (a) werknemer voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren en (b) daarvoor ook voldoende tijd is ingeruimd. Beide vragen beantwoordt de kantonrechter met een volmondig ja. Er zijn wekelijks evaluaties met werknemer geweest, die schriftelijk zijn vastgelegd. De verbeterpunten staan heel concreet benoemd. Op 14 maart 2018 heeft een tussentijdse evaluatie plaatsgevonden, zodat werknemer ook op dat moment had moeten beseffen dat zijn functioneren ondermaats bleef. Verder werd het verbetertraject met één maand verlengd. De lengte van het uiteindelijke verbetertraject – een kleine negen maanden – is, afgezet tegen de duur van het dienstverband, naar het oordeel van de kantonrechter aan de korte kant, maar voldoende. Verder is werknemer in het verbeterplan expliciet gewezen op een e-learningproject om zijn functioneren te verbeteren. Werknemer heeft gedurende het traject ook veel begeleiding van zijn leidinggevende gehad. Uiteindelijk heeft werknemer pas na herhaald aandringen de ONS-training gevolgd, waarvan hij het belang duidelijk onderschat heeft. Gelet op het voorgaande moet geoordeeld worden dat werknemer voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn functioneren door middel van het gevolgde traject te verbeteren, maar dat dit desalniettemin niet is gelukt. Vanwege de aard van de bij hem ontbrekende competenties is de kantonrechter van oordeel dat herplaatsing in een andere passende functie binnen Rimo (of een van haar werkmaatschappijen) binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt. De slotsom is dat sprake is van een redelijke grond (d-grond) voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De transitievergoeding wordt toegekend. Nu Rimo niet heeft verzocht om bij toekenning van een transitievergoeding in de gelegenheid te worden gesteld haar ontbindingsverzoek in te trekken en een dergelijke (voorwaardelijke) beslissing ook niet in haar verzoek besloten ligt, kan aanstonds eindbeschikking worden gegeven.