Rechtspraak
werkneemsters/de ScholengemeenschapRechtbank Oost-Brabant, 13 december 2018
werkneemsters/de Scholengemeenschap
Feiten
Ten aanzien van de feiten verwijst de kantonrechter naar zijn tussenvonnis van 16 augustus 2018. Aan de opdracht in het tussenvonnis, om feiten en omstandigheden aan te voeren die meebrengen dat zich geen ongelijkheid als bedoeld in artikel 7:646 lid 12 BW voordoet met betrekking tot artikel 15.1 lid 7 van de Cao Voortgezet Onderwijs (hierna: de cao) heeft de Scholengemeenschap voldaan. Uit artikel 15.1 lid 7 van de cao volgt dat de vrouwelijke werknemer ten minste aanspraak behoudt op het vakantieverlof dat samenvalt met de zomervakantie en het tijdvak van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Dit vakantieverlof wordt aansluitend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, dan wel de zomervakantie genoten, tenzij werkgever en werknemer anders overeenkomen. Wanneer in de hieraan direct voorafgaande ondernemings-cao een gunstiger bepaling ter zake is opgenomen, gaat deze voor. Samenloop van andere schoolvakanties en de vijf extra dagen vakantieverlof zoals bedoeld in lid 1 onder a met zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt niet gecompenseerd. Werkneemsters genoten echter zwangerschaps- en bevallingsverlof in een andere periode dan de zomervakantie. De laatste volzin van het zojuist genoemde artikel sluit compensatie in dat geval uit. Werkneemsters kunnen zich in deze laatste zinsnede van artikel 15.1 lid 7 van de cao niet vinden. Zij stellen zich op het standpunt dat tussen het begrip 'schoolvakantie' en het reguliere begrip 'vakantie' geen onderscheid bestaat. Zij beroepen zich op internationale verdragen, Europeesrechtelijke jurisprudentie betreffende vakantie en zwangerschap en bevalling alsmede artikel 3.4 van de wet arbeid en zorg (Wazo) en betogen dat zwangerschaps- en bevallingsverlof niet kan samenvallen met welke vakantie dan ook.
Oordeel
De kantonrechter ontwaart in de opvatting van de Scholengemeenschap twee elementen, namelijk (a) dat in de cao onder ‘de schoolvakanties’ een periode wordt verstaan en niet vrije tijd en dat de cao niet discriminerend is omdat zij de hoeveelheid vrije tijd in de beperkende bepaling van artikel 15 ongemoeid laat en (b) dat het aantal vakantiedagen per jaar evenredig is met het aantal werkdagen per jaar, dat voor een werknemer die zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft genoten minder is dan voor andere werknemers omdat op de normtaak van 1659 uur de uren die het verlof duurt in mindering gebracht moeten worden. Element b is in strijd met artikel 7:646 lid 1 BW want het komt erop neer dat wie zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten heeft minder vakantie heeft dan wie zo’n verlof niet heeft genoten, wat een niet-gerechtvaardigd onderscheid tussen mannen en vrouwen oplevert. Element a kan waar zijn, maar dan zouden in die periodes de niet-lesgebonden taken voor degenen die zwangerschaps- en bevallingsverlof hebben genoten zo beperkt moeten zijn dat die evenveel vrije tijd kunnen opnemen als andere werknemers. De Scholengemeenschap heeft dat echter niet aannemelijk gemaakt. Haar betoog in haar laatste conclusie houdt wel in dat er in de afspraken over de werklastverdeling ‘rekening wordt gehouden’ met het zwangerschaps- en bevallingsverlof en dat geen niet-lesgebonden werk aan werkneemsters is opgedragen. Maar welke die niet lesgebonden taken dan zijn en op hoeveel tijd die berekend of geschat kunnen worden, legt zij niet uit. Omdat de Scholengemeenschap dus niet aannemelijk kan maken dat zij met vermindering van de werklast heeft bewerkstelligd dat werkneemsters in 2017 evenveel vrije tijd hebben kunnen opnemen als werknemers die geen zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten hebben, moet geconcludeerd worden dat de bewuste cao-bepalingen in artikel 15 en de toepassing van die bepaling in haar arbeidscontract met werkneemsters een ongerechtvaardigd onderscheid tussen en vrouwen en mannen inhouden. Dat leidt tot de conclusie dat de vorderingen kunnen worden toegewezen. De Scholengemeenschap moet als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van werkneemsters veroordeeld worden. De kantonrechter veroordeelt de Scholengemeenschap tot toekenning van vakantieaanspraken.