Naar boven ↑

Rechtspraak

Olde Bolhaar Eco Service BV/werknemer

Enkelvoudigekamerzitting voor beproeven van meer dan enkel een schikking in strijd met wettelijke hoofdregel van meervoudige behandeling.

Feiten

De werknemer heeft in de eerste helft van 2015 een recyclingbedrijf verkocht, dat hij tot dan toe exploiteerde in een vennootschap waarvan hij zelf directeur en enig aandeelhouder was. Vervolgens is hij op 1 juli 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van de koper van het bedrijf, de werkgever. In artikel 6 van de arbeidsovereenkomst is een non-concurrentiebeding opgenomen. Omdat de omzet in de locatie waar de werknemer werkzaam was, volgens de werkgever achterbleef bij die welke redelijkerwijs verwacht kon worden, heeft de werkgever een recherchebureau opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de handelwijze van de werknemer. In het van dat onderzoek opgemaakte rapport staat vermeld dat discrepanties zijn geconstateerd tussen het door de werknemer opgegeven aantal transacties op bepaalde data en het aantal transacties waarvan blijkt uit camerabeelden die door het recherchebureau zijn gemaakt. Op 9 mei 2016 is werknemer op staande voet ontslagen. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer afgewezen. Nadat in hoger beroep een mondelinge behandeling ten overstaan van de meervoudige kamer had plaatsgevonden waar de advocaten van beide partijen de zaak hebben bepleit, heeft het hof bij tussenbeschikking een comparitie (voortgezette behandeling) bepaald ten overstaan van een raadsheer-commissaris. Nadat deze comparitie was gehouden, heeft het hof in zijn eindbeschikking geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, maar dat de werknemer geen belang heeft bij zijn verzoek tot een daarop gerichte verklaring voor recht. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd, de werkgever veroordeeld tot betaling aan de werknemer van een bedrag van € 122.000 ter zake van billijke vergoeding en gemiste salaris- en bonusuitkeringen, en het door partijen meer of anders verzochte afgewezen.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt.

Procesrechtelijk: Sipor-toets

De wettelijke hoofdregel is dat zaken in hoger beroep door een meervoudige kamer worden behandeld en beslist. Een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, dient in beginsel plaats te vinden ten overstaan van de drie raadsheren die de beslissing zullen nemen. Dit houdt, gelet op hetgeen is overwogen in HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, verband met de betekenis van de mondelinge behandeling, waarbij de mondelinge interactie tussen partijen en de rechter ter zitting van wezenlijke invloed kan zijn op de oordeelsvorming van de rechter, en die interactie niet altijd volledig in een proces-verbaal kan worden weergegeven. Indien in een meervoudig te beslissen zaak in hoger beroep wordt bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden ten overstaan van een raadsheer-commissaris, en die mondelinge behandeling mede tot doel heeft partijen de gelegenheid te geven hun stellingen toe te lichten, zal uiterlijk bij de oproeping van partijen voor de mondelinge behandeling aan hen moeten worden meegedeeld dat is bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van een raadsheer-commissaris. Aan partijen dient (in een procesreglement of op andere wijze, zie HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:976) de gelegenheid te worden gegeven om te verzoeken dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen. Zodanig verzoek zal in beginsel moeten worden ingewilligd, en kan alleen worden afgewezen op zwaarwegende gronden, die in de uitspraak moeten worden vermeld. In dit geval laten de stukken van het geding geen andere conclusie toe dan dat het doel van de door het hof bepaalde comparitie niet beperkt was tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking, maar dat de comparitie mede diende om partijen de gelegenheid te geven hun stellingen nader toe te lichten, en voor dat doel ook is benut. De stelling van het hof dat de zitting een beperkt doel diende en dat het verzoek van de advocaat van de werkgever ter zitting om een uitwerking te mogen geven van het verweer dat het beroep van de werknemer op verrekening geen hout snijdt, buiten het beperkte doel van de zitting viel, is in het licht van het voorgaande onbegrijpelijk.