Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 19 juni 2019
ECLI:NL:RBDHA:2019:6145
X/Universiteit Leiden
Feiten
X heeft carrière gemaakt als wetenschapper en hij is auteur van meerdere boeken en andere publicaties. Van 1 september 2008 tot 31 december 2016 was hij als 'Professor of Linguistics' verbonden aan een universiteit in het Verenigd Koninkrijk. In het najaar 2015 heeft het bestuur van het Leiden University Centre for Linguistics (hierna: LUCL) van Universiteit Leiden besloten een procedure te starten om een in 2016 vrijkomende leerstoel Engelse taalkunde bij het LUCL open te stellen. Daartoe is een profielschets en advertentietekst opgesteld en, op grond van de ‘Procedureregeling Instelling Leerstoelen en benoeming tot gewoon en bijzonder hoogleraar’ van de Universiteit Leiden, een benoemingsadviescommissie ingesteld. Begin maart 2016 stelde de Universiteit Leiden de vacature officieel open voor een 'Full Professorship in English Linguistics' met een reactiemogelijkheid tot 17 maart 2016. In de advertentietekst werd opgenomen dat een sollicitatie onder meer gepaard diende te gaan met 'Names, positions, and email addresses of three referees (no reference letters at this point)'. Op de (Engelstalige) website van de Universiteit Leiden werd over sollicitatieprocedures onder meer vermeld dat de universiteit is gebonden aan de NVP-sollicitatiecode. Uit de binnengekomen sollicitaties op de vacature selecteerde de benoemingsadviescommissie een shortlist van vier kandidaten, waaronder X. Bij e-mail van 29 maart 2016 werd X geïnformeerd dat hij was geselecteerd voor het vervolg van de sollicitatieprocedure en uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek met de benoemingsadviescommissie in Leiden op 25 april 2016. Op de faculteitsborrel van 19 april 2016 sprak dr. J (hierna: J), universitair docent bij de Universiteit Leiden, haar collega dr. K (hierna: K), eveneens universitair docent bij de Universiteit Leiden, aan en vroeg zich af of K X kende, vanwege haar werkverleden. Daarbij heeft de wetenschappelijk directeur LUCL, tevens lid van de benoemingsadviescommissie (hierna: directeur LUCL) K gevraagd naar academische collega’s die met X hadden samengewerkt. K heeft daarop verschillende namen aan de directeur LUCL verstrekt. De directeur LUCL heeft vervolgens voorafgaand aan het sollicitatiegesprek met X, zonder dat aan de benoemingsadviescommissie te melden, per e-mail vier van de door K genoemde academici benaderd over hun ervaringen met X. Prof. dr. L (hierna: L) heeft bij brief van 21 april 2016 gereageerd op dit verzoek. Kernvraag in dit geschil is of Universiteit Leiden onrechtmatig tegenover X heeft gehandeld in het kader van zijn sollicitatie op de vacature bij de Universiteit Leiden.
Oordeel
Onrechtmatig handelen
De rechtbank is van oordeel dat Universiteit Leiden onrechtmatig tegenover X heeft gehandeld. Dat onrechtmatig handelen bestaat daaruit dat over X, gedurende de sollicitatieprocedure, informatie is verzameld buiten hem om en zonder zijn toestemming. De verkregen informatie is bovendien gebruikt in de sollicitatieprocedure door (leden van) de benoemingsadviescommissie, evenwel zonder dit met X te bespreken of aan hem mee te delen. Zelfs is X niet voorafgaand aan of tijdens het sollicitatiegesprek op 25 april 2016 kenbaar gemaakt dat een lid van de beoordelingsadviescommissie nader onderzoek naar hem had verricht. X is toen, en ook in een later stadium, door de benoemingsadviescommissie geen mogelijkheid geboden op de buiten hem om verkregen informatie te reageren. De referentiebrief van L is niet aan X in kopie uitgereikt of met hem besproken. Niettemin heeft V, als voorzitter van de benoemingsadviescommissie, toegestaan dat de directeur LUCL, ook na direct daartegen geuit bezwaar van commissielid A, de inhoud daarvan in de eindvergadering van de benoemingsadviescommissie van 11 mei 2016 met de aanwezige leden heeft gedeeld. Deze gang van zaken is verre van zorgvuldig te noemen. Een onrechtmatig karakter krijgt deze handelwijze onmiskenbaar doordat Universiteit Leiden ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van een door haar zelf geïntroduceerde norm in overeenstemming waarmee sollicitatieprocedures bij Universiteit Leiden (behoren te) verlopen. Het gaat hier om de NVP-sollicitatiecode, die Universiteit Leiden op (ook) deze sollicitatieprocedure via haar (toenmalige) website, van toepassing heeft verklaard. Tussen partijen staat niet ter discussie dat hier de Wbp, die op het moment van het handelen van toepassing was, relevant is, hoewel inmiddels de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) vanaf 25 mei 2018 de Wbp heeft vervangen. De rechtbank wil aannemen dat de directeur LUCL graag nadere informatie wenste met name om te kunnen beoordelen of X (voldoende) in staat was tot samenwerking, mede gelet op de belangrijke en verantwoordelijke positie waarop X solliciteerde. Maar juist omdat Universiteit Leiden de keuze had om X niet te benoemen bij twijfel over diens capaciteiten op dit punt, kan niet gesproken worden van een voldoende zwaarwegend belang om – zonder toestemming van X – bij derden te informeren over X.
Schade en causaliteit
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan X betoogt, uit alle feiten en omstandigheden niet kan worden opgemaakt dat X door de (eerste) benoemingsadviescommissie normaliter (de fouten in de procedure bij de benoemingsadviescommissie weggedacht) (vrijwel) zeker zou worden voorgedragen voor de hoogleraarsvacature. Uiteindelijk heeft X, terwijl hij daartoe uitdrukkelijk uitgenodigd was, besloten niet mee te doen aan de procedure met de tweede benoemingsadviescommissie. Daarmee heeft hij zich de kans ontnomen alsnog de door hem gewenste benoeming in de wacht te slepen. Aanwijzingen dat X bij deze geheel nieuwe benoemingsadviescommissie geen eerlijke kans zou hebben gehad zijn de rechtbank niet gebleken. Het voorgaande betekent, naar het oordeel van de rechtbank, dat een causaal verband tussen de onzorgvuldige gang van zaken rondom het zonder toestemming inwinnen van inlichtingen bij derden en het niet verwerven van de begeerde hoogleraarsfunctie door X, niet kan worden vastgesteld of aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert het voorgaande niet dat X in het geheel geen schade heeft geleden. Hiervoor is reeds overwogen dat Universiteit Leiden onrechtmatig heeft gehandeld. Dat dit handelen bij X schade heeft veroorzaakt, acht de rechtbank aannemelijk. Daarbij valt in ieder geval te denken aan de schade die X heeft geleden om boven water te krijgen dat en op welke wijze Universiteit Leiden tegenover hem onzorgvuldig heeft gehandeld waartoe X, niet onbegrijpelijk, een voorlopig getuigenverhoor heeft verzocht. De rechtbank acht het niet opportuun de schade, op vergoeding waarvan X aanspraak kan maken, in dit geding vast te stellen of te begroten.