Rechtspraak
X/Y
Feiten
X was in dienst bij Y in de functie van medewerker horeca in de periode van 13 juni 2016 tot en met 28 februari 2018. Feitelijk werkte X bij A, een cliënt van Y. De heer B was de leidinggevende van X gedurende haar dienstverband. De arbeidsovereenkomst is geëindigd door opzegging van X. Op 4 januari 2018 heeft X haar arbeidsovereenkomst opgezegd. X is vanaf 5 februari 2018 tot het einde van de arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt geweest. Y heeft bij de eindafrekening loon voor 111 uren (hierna: de min-uren) in mindering gebracht. X vordert dat de kantonrechter Y veroordeelt tot betaling van € 1.165,50, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de daarover verschuldigde wettelijke rente. Y vordert om werkneemster te veroordelen tot betaling van € 5.000 wegens schending van het geheimhoudingsbeding.
Oordeel
In geschil is of en hoeveel min-uren X heeft opgebouwd en of het voor rekening van Y moet komen dat X deze uren uiteindelijk niet heeft gewerkt. De kantonrechter is van oordeel dat Y de min-uren dient uit te betalen. Y wenst terecht dat haar werknemers de uren waarvoor zij betaald worden, ook daadwerkelijk werken, maar het ligt als goed werkgeefster op haar weg, ter bescherming van haar werknemers, om hier actief op te sturen. X wordt pas vanaf 15 januari 2018 schriftelijk en ondubbelzinnig gewezen op haar plicht de min-uren in te halen en dat zij geen vakantie-uren meer heeft om eerder te stoppen met haar werk. De verklaring van B, waarin hij stelt met X over haar pool aan min-uren te hebben gesproken, overtuigt onvoldoende. In het Huishoudelijk Reglement is bepaald dat niet gewerkte uren ingehaald dienen te worden. Daarbij wordt er met zoveel woorden van uitgegaan dat deze korte tijd later zal worden ingehaald, mede gelet op de zinsnede 'de volgende maand'. In de regel zal het dan om een paar uren gaan, die eenvoudig weer ingehaald kunnen worden, zonder dat daar ingewikkelde verrekeningen voor nodig zijn. Bij X zou het echter gaan om meer dan 100 uren. Kennelijk heeft Y dit zo laten gebeuren. Het heeft Y er zelfs niet van weerhouden op enig moment een contractswijziging goed te keuren op grond waarvan X nog meer uren zou gaan werken, terwijl zij op dat moment al een forse achterstand had vanwege de afspraak dat zij op vrijdag vanwege haar opleiding niet hoefde te werken. B heeft deze urenwijziging goedgevonden, omdat X had toegezegd deze uren na haar studie te zullen inhalen. Y zag er dus destijds geen probleem in dit op de lange termijn te schuiven. Zij heeft de verantwoordelijkheid ten aanzien van in te halen uren vervolgens wel geheel bij X gelaten, die kennelijk met medeweten van haar leidinggevende aldus een stuwmeer aan ongewerkte uren opbouwde. Het is niet redelijk om X kort voor haar vertrek ineens wel actief aan te spreken op haar plicht min-uren in te halen. Y had hier anders en eerder in moeten optreden. Het achterstallige loon van € 1.165,50 wordt dan ook toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarover. De vordering in reconventie wordt afgewezen. Y heeft ter zitting zelf aangevoerd dat zij het niet hard kan maken dat de opmerking onder een advertentie van Y afkomstig is van X. Ten aanzien van de acties van 'de heer C' geldt het volgende. X heeft kennelijk een kennis van haar, meneer C, die in zijn communicatie naar Y en A zich voordeed als haar vader, ingelicht over haar moeilijkheden met Y. X kan hiermee niet verweten worden dat zij de geheimhoudingsplicht van haar arbeidsovereenkomst heeft geschonden. Deze geheimhoudingsplicht gaat echter niet zo ver dat een voormalig werkneemster als X zich in privékring niet mag beklagen over een geschil ten aanzien van haar loon. Dit klemt temeer nu zij zich daar ook terecht over heeft beklaagd. Niet hard gemaakt kan worden, laat staan bewezen, dat meneer C zijn intimiderend bedoelde acties op instructie van X heeft uitgevoerd. Dit kan X in rechte dan ook niet verweten worden.