Naar boven ↑

Rechtspraak

X/gemeente Amsterdam
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 16 april 2019
ECLI:NL:GHAMS:2019:1327

X/gemeente Amsterdam

Participatieplaats valt niet te kwalificeren als arbeidsovereenkomst. Plaatsingsovereenkomst is conform de bedoeling van de wetgever met als uitgangspunt dat gemeenten beleidsvrijheid hebben gekregen bij re-integratie.

Feiten

X is sinds 1 november 2009 werkloos en ontvangt vanaf 1 december 2012 van de gemeente Amsterdam een uitkering ingevolge de IOAW. Bij besluit van 31 januari 2014 heeft het college van de gemeente bepaald dat X gaat deelnemen aan het traject ‘Participatieplaatsen’. In het besluit is tevens bepaald dat de algemene verplichtingen van X, waaronder het zoeken naar betaald werk en bij het UWV Werkbedrijf ingeschreven staan als werkzoekende, blijven gelden zolang er geen andere afspraken met haar zijn gemaakt. In april 2014 hebben X, Gemeente Amsterdam Stadsdeel Centrum en het Re-integratiebedrijf namens de gemeente een ‘Plaatsingsovereenkomst Participatieplaatsen in het kader van de Wet werk en bijstand’ (verder: de plaatsingsovereenkomst) getekend. X heeft deze werkzaamheden van 11 april 2014 tot en met 11 oktober 2014 verricht bij de interne servicedesk van Stadsdeel Centrum met behoud van haar IOAW-uitkering. In een e-mail van 7 oktober 2014 heeft X aan de aan haar toegewezen klantmanager geschreven dat haar wens naar een betaalde baan uitging en dat het zuur was dat zij met een minimumuitkering te midden van goed betaalde ambtenaren medewerkers op het stadhuis volwaardig hielp en zelfs voor meer klussen werd gevraagd. Op 17 oktober 2014 zijn partijen met ingang van 12 oktober 2014 een tweede plaatsingsovereenkomst aangegaan onder dezelfde voorwaarden en duur. Bij e-mail van 12 december 2014 heeft X wederom haar wens uitgesproken door de gemeente (tijdelijk) in dienst te worden genomen. Volgens X huurde de gemeente derden in ter vervulling van dezelfde functie als de hare, waaruit bleek dat er geld beschikbaar was. Verder zouden er op korte termijn twee medewerkers vertrekken, waardoor er ruimte in de bezetting zou ontstaan. Bij brief van 14 juni 2016 hebben de advocaten van X zich jegens de gemeente op het standpunt gesteld dat X van 11 april 2014 tot 12 april 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van de gemeente is geweest. In eerste aanleg heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat tussen partijen geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst en dat het rechtsbeginsel dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze moet worden beloond X niet kan baten. In hoger beroept komt H tegen dit oordeel op.

Oordeel

Het hof acht van belang in welk kader X de werkzaamheden bij Stadsdeel Centrum heeft verricht. Het college van de gemeente dient op grond van de IOAW dan wel de Participatiewet, voorheen de WWB, personen zoals X te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en daarbij zo nodig een voorziening te bepalen en aan te bieden. Op grond van deze – publiekrechtelijke – taak (en bevoegdheid) heeft het college van de gemeente X geplaatst in het participatietraject. In de wetsgeschiedenis staat dat de regering met het wetsvoorstel aangaande de WWB de mogelijke angst van gemeenten dat de rechter zal oordelen dat een arbeidsovereenkomst aan de orde is, wil wegnemen door gemeenten meer zekerheid te geven dat uitkeringsgerechtigden onder bepaalde voorwaarden gedurende langere perioden werkzaamheden kunnen verrichten met behoud van uitkering, waarbij het uitgangspunt is dat recht wordt gedaan aan de beleidsvrijheid die gemeenten met de WWB hebben gekregen als het gaat om re-integratie. Hieruit is naar het oordeel van het hof ondubbelzinnig af te leiden dat de wetgever niet heeft bedoeld een participatieplaats (tevens) als een arbeidsovereenkomst aan te merken. Aan dit gegeven kent het hof grote waarde toe. Daarnaast is het hof van oordeel dat het plaatsingstraject van X conform de bedoeling van de wetgever door de gemeente is vormgegeven. X heeft niet bestreden dat haar cv niet aansloot bij het profiel van Medewerker Servicedesk omdat de benodigde ICT-kennis niet aanwezig was, en dat zij – kennelijk omdat het een participatieplek betrof – niet alle taken behorend bij die functie heeft uitgevoerd. Daarmee is gegeven dat de gemeente in de uitvoering in grote lijnen heeft voldaan aan de doelstelling van de aan X geboden voorziening. Dat sprake is geweest van voor de gemeente productieve arbeid is voor de beoordeling van de in geschil zijnde vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan niet van doorslaggevende betekenis. Niet kan worden geconcludeerd dat het ten tijde van de plaatsing van X in het participatietraject de bedoeling van partijen is geweest om (ook) een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Daarnaast heeft te gelden dat X geen loon voor de door haar verrichte werkzaamheden heeft ontvangen. De stelling van X dat tijdens de plaatsingsperiode een gezagsverhouding tussen de gemeente en X heeft bestaan is onvoldoende om een arbeidsovereenkomst aan te nemen. Verder gaat de vergelijking met de stageovereenkomst niet op.