Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 20 augustus 2019
ECLI:NL:RBAMS:2019:6361
werknemer/werkgever
Feiten
Werknemer is op 27 februari 2019 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij werkgever. Op de arbeidsovereenkomst is de cao beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing. In de cao is bepaald dat indien bij de aanstelling van de werknemer een proeftijd wordt bedongen, dit op straffe van nietigheid schriftelijk vóór de indiensttreding aan de betrokken werknemer moet worden medegedeeld. Werknemer is op 27 februari 2019 gestart met zijn werkzaamheden. Na aanvang van de werkzaamheden heeft werkgever de arbeidsovereenkomst aan werknemer toegestuurd en werknemer heeft deze op 11 maart 2019 ondertekend. In de arbeidsovereenkomst is een proeftijd opgenomen. Werkgever heeft de arbeidsovereenkomst per brief op 21 maart 2019 opgezegd. Werknemer heeft zich hiertegen verzet en gesteld dat er geen sprake is van een proeftijd. Werknemer vordert onder meer vernietiging van het ontslag en wedertewerkstelling.
Oordeel
De kern van het geschil behelst de vraag of partijen al dan niet een geldig proeftijdbeding zijn overeengekomen. In de cao is een extra eis opgenomen als de intentie bestaat om een proeftijd overeen te komen. Een afwijking ten voordele van de werknemer is toegestaan en niet in strijd met de wet. Dat betekent dat als een proeftijd wordt overeengekomen de werkgever de werknemer hierover schriftelijk moet informeren vóór het moment van indiensttreding. Niet is gebleken dat werkgever zich aan dit voorschrift in de cao heeft gehouden. Het verweer dat werknemer wist onder welke voorwaarden hij de arbeidsovereenkomst was aangegaan en mondeling aan hem was medegedeeld dat er een proeftijd zou gelden maakt dat niet anders. Het proeftijdbeding is dan ook nietig. De opzegging wordt vernietigd en de arbeidsovereenkomst duurt voort. De vorderingen van werknemer worden toegewezen.