Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 20 december 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:10181
CTT Rotterdam B.V./werknemer
Feiten
Werknemer is op 1 december 2016 in dienst getreden van CTT Rotterdam B.V. (hierna: CTT). Begin oktober 2018 heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen werknemer en de operationeel directeur, waarbij werknemer kort gezegd de werkdruk, van zowel hemzelf als het overige personeel op de locatie Rotterdam, heeft aangekaart. Hierop is een aantal gesprekken tussen werknemer en de directie gevolgd. In het gesprek dat op 8 november 2018 heeft plaatsgevonden, heeft CTT een voorstel gedaan om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Werknemer heeft geweigerd in te stemmen met beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Werknemer heeft zich vervolgens op 9 november 2018 ziek gemeld. CTT heeft laten weten de ziekmelding niet te accepteren. Op 23 november 2018 is werknemer gezien door de bedrijfsarts, die verklaard heeft dat werknemer volledig arbeidsongeschikt was. Na het spreekuurconsult van 11 februari 2019 adviseert de bedrijfsarts dat partijen op korte termijn met elkaar in gesprek gaan om de ontstane situatie te bespreken en op te lossen. Gedurende de arbeidsongeschiktheid van werknemer is er veelvuldig gecorrespondeerd en hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen CTT en (de gemachtigde van) werknemer over de beëindiging van het dienstverband. Op 21 juni 2019 heeft het UWV geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van CTT onvoldoende waren. Per 3 september 2019 is werknemer volledig arbeidsgeschikt. Hij heeft sindsdien niet gewerkt. In september 2019 hebben partijen getracht hun geschil via mediation op te lossen. Dat is niet gelukt. Om die reden verzoekt CTT ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege een duurzame verstoorde arbeidsverhouding.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op de inmiddels ontstane verhouding tussen partijen, werkhervatting niet in de rede ligt. Hiertoe is allereerst van belang vast te stellen dat CTT vanaf 8 november 2018 onverminderd heeft aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ondanks het feit dat werknemer een periode arbeidsongeschikt is geweest, heeft in de tussentijd veelvuldig contact plaatsgevonden tussen CTT en werknemer. Dat contact heeft, hoewel namens werknemer bij herhaling is aangegeven dat hij niet voelde voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, niet geleid tot constructieve gesprekken over werkhervatting, al dan niet in de vorm van re-integratie. Ook de mediation die uiteindelijk heeft plaatsgevonden, heeft daarin kennelijk geen verandering kunnen brengen. Daar komt bij dat er bij werknemer een zekere mate van wantrouwen is ontstaan richting CTT. De arbeidsverhouding is om deze redenen dusdanig verstoord dat van CTT niet verwacht mag worden dat de arbeidsovereenkomst zal voortduren. Herplaatsing ligt, gelet op de verstoring en de hiervoor genoemde beperkte omvang van de organisatie, evenmin in de rede. De arbeidsovereenkomst zal daarom, met inachtneming van de opzegtermijn van één maand, worden ontbonden per 1 februari 2020. Nu de arbeidsovereenkomst op verzoek van CTT eindigt, is CTT aan werknemer de wettelijke transitievergoeding verschuldigd. De kantonrechter is daarnaast van oordeel dat CTT direct heeft aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Sterker nog, CTT heeft de toegang van werknemer tot de systemen geblokkeerd en delen van het salaris zonder goede reden niet uitbetaald. Een verstoorde arbeidsverhouding werd daardoor onvermijdelijk. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding komt het aan op alle omstandigheden van het geval en volgt de kantonrechter New Hairstyle. Alle omstandigheden in aanmerking nemende zal de billijke vergoeding worden bepaald op € 100.000 bruto.