Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 23 december 2019
ECLI:NL:RBNHO:2019:10491
werkneemster/Ammega Holding Nederland B.V.
Feiten
Werkneemster is op 1 april 1978 in dienst getreden bij Ammega Holding Nederland B.V. (hierna: Ammeraal). Sinds 2000 kampt zij met medische klachten. In 2001 is werkneemster door het toenmalige GAK voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt beoordeeld en met ingang van 7 januari 2013 heeft werkneemster zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 26 januari 2015 is de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 5 januari 2015 vastgesteld op 80-100%. Omdat met een operatie aanzienlijk herstel van de arbeidsmogelijkheden werd verwacht, is een herbeoordeling gevraagd. Bij besluit van 14 maart 2017 heeft het UWV uiteindelijk vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster ongewijzigd 80 tot 100% is. Vanaf deze dag heeft Ammeraal werkneemster niet meer opgeroepen voor werkzaamheden. In een brief van 19 mei 2017 heeft Ammeraal aan werkneemster medegedeeld dat het dienstverband niet wordt beëindigd en dat geen aanspraak meer bestaat op loonbetaling. Werkneemster heeft op 21 november 2019 Ammeraal verzocht haar dienstverband te beëindigen met wederzijds goedvinden, onder uitbetaling van de wettelijke transitievergoeding. Ammeraal heeft in reactie op dit verzoek te kennen gegeven dat werkneemster niet in aanmerking komt voor een transitievergoeding. Werkneemster vordert dat kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening Ammeraal beveelt de arbeidsovereenkomst uiterlijk op 30 december 2019 op te zeggen onder toekenning van een wettelijke transitievergoeding. Met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad inzake slapende dienstverbanden legt werkneemster hieraan ten grondslag dat Ammeraal handelt in strijd met goed werkgeverschap door de arbeidsovereenkomst slapend te houden.
Oordeel
De kantonrechter overweegt allereerst dat slapende dienstverbanden een spoedeisend belang betreffen. Daarna beoordeelt de kantonrechter de vordering in het licht van de recent gewezen uitspraak van de Hoge Raad betreffende slapende dienstverbanden. Ammeraal heeft ter zitting erkend dat zij geen gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst met werkneemster. Ammeraal bestrijdt echter dat zij een transitievergoeding verschuldigd zou zijn, omdat de wachttijd in januari 2015 eindigde en voor 1 juli 2015 nog geen transitievergoeding verschuldigd was. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit het arrest van de Hoge Raad dat bij beëindiging van een slapend dienstverband, de aanspraak op een transitievergoeding moet worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst beëindigd had kunnen worden. De kantonrechter volgt Ammeraal niet in de stelling dat het dienstverband feitelijk reeds per einde wachttijd beëindigd had kunnen worden. Tot begin 2017 is geadviseerd werkneemster op te roepen voor passende werkzaamheden. Dit bevestigt de stelling van werkneemster dat zij ook na 5 januari 2015 werkzaamheden voor Ammeraal heeft verricht. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat op 14 maart 2017, toen het UWV had besloten dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 80 tot 100% bleef, is voldaan aan de vereisten voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De stelling van Ammeraal dat de uitspraak van Hoge Raad in de onderhavige situatie toepassing mist, slaagt dan ook niet. De conclusie is dat niet, althans onvoldoende, is gebleken van gerechtvaardigde belangen van Ammeraal bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Ammeraal in strijd handelt met haar verplichtingen als goed werkgever door niet tot opzegging van de arbeidsovereenkomst over te gaan en de transitievergoeding niet te betalen. De kantonrechter wijst de vordering van werkneemster toe.