Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Arbo Unie B.V
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 19 februari 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:563
Dienstverband dat al vóór 1 juli 2015 slapend is geworden. Geen verplichting voor werkgever om op grond van het recente Xella-arrest van de Hoge Raad het dienstverband te beëindigen onder toekenning van een (transitie)vergoeding.

Feiten

Werknemer is op 1 maart 1991 in dienst getreden van Arbo Unie. Werknemer is vanaf 27 mei 2013 arbeidsongeschikt als gevolg van een ziekte. Met ingang van 29 september 2014 is aan hem een (vervroegde) IVA-uitkering toegekend. Op 27 mei 2015 is de wachttijd van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte bereikt. In ieder geval vanaf dat moment is het dienstverband slapend. Werknemer heeft Arbo Unie herhaaldelijk gevraagd om de arbeidsovereenkomst (eerder) te beëindigen onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding en uitbetaling van zijn verlofsaldo. Arbo Unie heeft hier afwijzend op gereageerd. Werknemer vordert daarom in dit kort geding veroordeling van Arbo Unie om de arbeidsovereenkomst op te zeggen onder toekenning van een (transitie)vergoeding dan wel een voorschot op schadevergoeding.

Oordeel

In deze zaak moet beoordeeld worden of al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Arbo Unie op grond van goed werkgeverschap over dient te gaan tot opzegging van de arbeidsovereenkomst met werknemer onder toekenning van een vergoeding. Werknemer heeft zijn vordering gebaseerd op het recent gewezen Xella-arrest van de Hoge Raad en stelt dat Arbo Unie geen gerechtvaardigd belang heeft bij de instandhouding van de arbeidsovereenkomst, terwijl zijn belang bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gelegen in de uitbetaling van de transitievergoeding, dan wel enige andere vergoeding, en de uitbetaling van de nog aan hem toekomende verlofuren. Werknemer heeft zich op het standpunt gesteld dat Arbo Unie geen recht heeft op compensatie op grond van artikel 7:673e BW, maar toch op grond van de norm van goed werkgeverschap verplicht is de arbeidsovereenkomst met hem op te zeggen onder toekenning van een (transitie)vergoeding. De kantonrechter stelt vast dat in het Xella-arrest geoordeeld is over de situatie waarbij de wachttijd is geëindigd na 1 juli 2015 en de werkgever de verschuldigde vergoeding gecompenseerd krijgt. Dit betekent dat de situatie van werknemer verschilt van de situatie in het Xella-arrest. Het dienstverband van werknemer is namelijk al voor de inwerkingtreding van de Wwz slapend geworden. De kantonrechter overweegt dat het op dit moment niet voldoende aannemelijk is dat de wetgever met de Wet compensatieregeling transitievergoeding ook een transitievergoeding wil compenseren voor dienstverbanden die al voor 1 juli 2015 zijn gaan slapen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter stellen partijen zich daarom terecht op het standpunt dat Arbo Unie geen recht op compensatie heeft bij beëindiging van het dienstverband van werknemer onder toekenning van een vergoeding. De kantonrechter oordeelt dat  Arbo Unie op grond van de norm van goed werkgeverschap niet de verplichting heeft een einde te maken aan een dienstverband dat voor 1 juli 2015 slapend is geworden onder toekenning van een vergoeding, nu deze vergoeding niet voor compensatie in aanmerking komt. Het is niet aannemelijk dat op grond van het Xella-arrest ook een verdergaande verplichting kan worden aangenomen, de verplichting om uit hoofde van goed werkgeverschap mee te werken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, koppelt de Hoge Raad immers aan de invoering van de compensatieregeling. De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat het niet in hoge mate waarschijnlijk is dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Arbo Unie op grond van het Xella-arrest over dient te gaan tot opzegging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding.