Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 23 juli 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:7321
Feiten
Werkneemster heeft in de periode van 26 augustus 2019 tot en met 24 januari 2020 voor haar opleiding Global Marketing & Sales stage gelopen bij Smiling Faces B.V. Voor het stagecontract is gebruikgemaakt van een door Hogeschool Rotterdam verstrekte (driepartijen)stageovereenkomst. Werkneemster ontving voor haar stagewerkzaamheden een vergoeding van € 398,40 per maand (alsmede een bonus van € 100 voor extra opdrachten). De stage omvatte in totaal 800 uur. Op 27 januari 2020 is werkneemster voor de duur van een jaar in dienst getreden bij Smiling Faces in de functie van Au Pairs Consulente/Managing Assistent. Het laatstverdiende salaris van werkneemster bedraagt € 944 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. In de arbeidsovereenkomst is een proeftijdbeding opgenomen. Smiling Faces heeft op 23 februari 2020 de arbeidsovereenkomst opgezegd met een beroep op het proeftijdbeding. Tussen partijen is in geschil of het proeftijdontslag rechtsgeldig is. Werkneemster stelt zich (onder meer) op het standpunt dat de stageovereenkomst gekwalificeerd dient te worden als een arbeidsovereenkomst, zodat het proeftijdbeding niet rechtsgeldig is overeengekomen.
Oordeel
Naar het oordeel van de kantonrechter kan de onderhavige stageovereenkomst niet worden beschouwd als een (verkapte) arbeidsovereenkomst. Daartoe acht de kantonrechter het volgende redengevend. De overeenkomst die is gesloten tussen Hogeschool Rotterdam, werkneemster en Smiling Faces laat er geen misverstand over bestaan dat het gaat om een stage. Dit blijkt duidelijk uit de inhoud van de overeenkomst. Zo staat daarin opgenomen dat de stage beoogt de stagiair leeractiviteiten te laten ontplooien en dat de beoordeling van de stagiair geschiedt door de hogeschool. In de verschillende hoofdstukken zijn leerdoelen, opdrachten en kaders opgenomen en is voorgeschreven hoe de groei en ontwikkeling van de stagiair concreet moeten worden vastgelegd in een portfolio. Voorts is uitdrukkelijk opgenomen dat de stagiair tijdens de stage de opdracht krijgt een doelbewuste ingreep uit te voeren om een bepaalde zaak te verbeteren, om daarmee van waarde te zijn voor het stagebedrijf en oplossingen te formuleren. Ten aanzien van de stageperiode zijn door de hogeschool interventiedagen gepland en is bovendien vooraf een rooster opgesteld voor het uploaden van leerervaringen, evaluaties en assessments. Daarmee staat vast dat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet gericht was op het verrichten van arbeid in de zin van artikel 7:610 BW, maar op het vergroten van haar eigen kennis en het opdoen van werkervaring. Uit het door Smiling Faces overgelegde stageverslag alsmede de stellingen van partijen valt af te leiden dat partijen daadwerkelijk uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst. Dat Smiling Faces in het kader van de begeleiding aan werkneemster aanwijzingen heeft gegeven over waar, wanneer en op welke wijze zij haar werkzaamheden moest uitvoeren, maakt verder niet dat sprake is van een gezagsverhouding. Een stageovereenkomst vertoont immers kenmerken van een arbeidsovereenkomst. Er wordt gewerkt (arbeid verricht) onder begeleiding van een stagebegeleider (gezagsverhouding), maar dit doet die stageovereenkomst nog niet veranderen in een arbeidsovereenkomst. Het voorgaande geldt ook voor de betaalde stagevergoeding. Deze staat niet in verhouding met het bedrag dat aan werkneemster later aan loon is betaald. Aan het element loon is daarmee niet voldaan. Gelet op het voorgaande luidt de conclusie dat de op 29 januari 2020 gesloten arbeidsovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een opvolgende arbeidsovereenkomst en dat daarmee sprake is van een rechtsgeldig overeengekomen proeftijdbeding. Het proeftijdontslag is rechtsgeldig gegeven.