Naar boven ↑

Rechtspraak

curator /werknemer
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 16 september 2020
ECLI:NL:RBZWB:2020:4362
Ongerechtvaardigde verrijking. Werknemer die kort na faillissement van werkgever in dienst is getreden bij de door de curator bewerkstelligde doorstartende nieuwe werkgever, dient het door het UWV ontvangen bedrag aan uitkering terug te betalen aan de curator.

Feiten

Op 25 september 2018 is ZeeBraBouw B.V. (hierna: Zeebrabouw) in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Molkenboer als curator. Bij brief van 26 september 2018 heeft de curator het dienstverband van werknemer met Zeebrabouw opgezegd ‘met inachtneming van de overeengekomen of wettelijke termijnen’. Werknemer heeft jegens het UWV op de voet van artikel 61 Werkloosheidswet aanspraak gemaakt op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 2 oktober 2018 heeft de curator de onderneming van Zeebrabouw verkocht aan Bot & Van der Ham Bouw & Ontwikkeling B.V. (hierna: Bot). De overeenkomst bepaalt dat Bot zich verplicht om aan minimaal tien werknemers van Zeebrabouw met ingang van 8 oktober 2018 een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Werknemer is met ingang van 8 oktober 2018 in dienst getreden van Bot tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke hij bij Zeebrabouw genoot. Bij brief van 7 november 2018 heeft het UWV werknemer een specificatie gestuurd van zijn uitkering. Volgens die specificatie bedroeg die uitkering loon over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2018 € 619,54 bruto. Het nettobedrag heeft het UWV aan werknemer betaald. Bij brief van 21 februari 2019 heeft het UWV werknemer meegedeeld dat hij recht heeft op een belaste uitkering van € 3.542,39 en een onbelaste uitkering van € 83,97. Bij brief van 15 augustus 2019 heeft het UWV op de voet van artikel 66 Werkloosheidswet een vordering van € 65.463,04 op de boedel ingediend bij de curator wegens aan werknemers van Zeebrabouw verstrekte uitkeringen over de periode na het faillissement. De curator heeft dit bedrag aan het UWV betaald. Bij brief van 16 december 2019 heeft de curator jegens werknemer aanspraak gemaakt op betaling van € 842,30. In de brief is vermeld dat werknemer vanaf 8 oktober 2018 ‘een dubbel salaris’ heeft gekregen en dat hij jegens het UWV vanaf die dag geen aanspraak kon maken op een uitkering omdat hij vanaf die dag door Bot is betaald. De curator vordert op grond van ongerechtvaardigde verrijking veroordeling van werknemer tot betaling van € 842,30, vermeerderd met rente en kosten.

Oordeel

Anders dan werknemer betoogt, betekent de omstandigheid dat hij op grond van de Werkloosheidswet recht heeft op de uitkering van het UWV niet dat daarmee geen sprake kan zijn van ongerechtvaardigde verrijking. Van belang is of die wet de verrijking rechtvaardigt. Of zo’n verrijking door de wet wordt gerechtvaardigd, hangt af van de strekking van die wet. Artikel 61 Werkloosheidswet geeft de werknemer een recht op uitkering in het geval zijn werkgever in staat van faillissement is verklaard. Feitelijk neemt het UWV op grond van de regeling de loonvordering van de werknemer op de failliete werkgever over en betaalt het UWV het loon aan de werknemer voor zover de failliete werkgever daartoe niet meer in staat is. De regeling biedt een middel voor de werknemer om het hem niet betaalde loon c.a. door zijn werkgever betaald te krijgen en strekt ertoe de werknemer niet de dupe te laten worden van het faillissement van zijn werkgever. De voornoemde strekking van de Werkloosheidswet rechtvaardigt niet dat werknemer in verband met de opzegtermijn van zijn arbeidsovereenkomst over een periode van drie weken een uitkering heeft ontvangen in verband met gemist loon, terwijl hij over diezelfde periode uit hoofde van zijn dienstverband met Bot loon heeft ontvangen van Bot, als gevolg van de enkele omstandigheid dat Bot het loon over oktober 2018 pas in november 2018 heeft betaald. Daardoor heeft werknemer meer ontvangen dan hij in een situatie zonder het faillissement aan loon zou hebben ontvangen. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat voor die verrijking geen redelijke grond. Werknemer heeft zijn nieuwe dienstverband dat tijdens de opzegtermijn is ingegaan te danken aan de door de curator, ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren, bewerkstelligde doorstart van de onderneming. Het is niet redelijk dat werknemer als gevolg van die bemoeienissen een voordeel zou genieten ten koste van de gezamenlijke crediteuren. De kantonrechter oordeelt de verrijking van werknemer die ten koste is gegaan van de boedel, gelet op het voorgaande, ongerechtvaardigd, ook al vindt die verrijking een grond in de wet. Werknemer dient daarom de door de boedel geleden schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Anders dan werknemer betoogt, is daarvoor niet van belang dat tussen hem en het UWV een publiekrechtelijke relatie bestaat en dat het UWV, en niet de curator, de uitkering heeft betaald.