Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 22 september 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:10651
Feiten
Op 7 oktober 2019 hebben de voormalig aandeelhouders van Ardent Maritime Netherlands B.V. (hierna: Ardent) de aandelen in Ardent verkocht en overgedragen aan Aurelius Finance Company (hierna: Aurelius). Bij brief van 24 maart 2020 heeft Ardent de OR advies gevraagd over het voorgenomen besluit om de werkzaamheden van de onderneming te beëindigen. Op 28 april 2020 hebben Ardent, de OR en de vakbond Neutilus International overeenstemming bereikt over een sociaal plan (hierna: het Sociaal Plan). Op dezelfde datum heeft de OR Ardent geïnformeerd dat hij geen positief advies zal uitbrengen over het voorgenomen besluit om de werkzaamheden van Ardent te beëindigen, maar dat hij de wachttermijn van een maand niet zal handhaven en geen beroep zal instellen bij de Ondernemingskamer als Ardent desondanks overgaat tot het uitvoeren van het besluit. Op 29 april 2020 heeft Ardent het definitieve besluit genomen om de onderneming zo spoedig mogelijk te beëindigen. Bij e-mail van 29 mei 2020 heeft de interim-CEO van Ardent het personeel bericht dat compensatiedagen bij einde dienstverband alleen worden uitbetaald als de werknemer kan aantonen dat hij of zij niet in de gelegenheid was om compensatiedagen op te nemen omdat het werk het niet toeliet. Bij e-mail van 2 juni 2020 heeft de OR bezwaar gemaakt tegen deze ziens- en handelswijze en gesteld dat dit in strijd is met het Personeelshandboek en het Sociaal Plan. De OR vordert dat de voorzieningenrechter bepaalt dat Ardent gevolg dient te geven aan haar verplichtingen op grond van het Sociaal Plan, in het bijzonder de verplichtingen omtrent het uitbetalen van de opgebouwde maar niet genoten compensatiedagen bij einde dienstverband.
Oordeel
Ontvankelijkheid
Anders dan Ardent is de voorzieningenrechter van oordeel dat de OR ontvankelijk is, omdat het Sociaal Plan naar het oordeel van de voorzieningenrechter, zowel voor wat betreft wijze van totstandkoming als voor wat betreft inhoud, gelijk gesteld kan worden met een ondernemingsovereenkomst ex artikel 32 WOR. Vaststaat dat in het Sociaal Plan arbeidsvoorwaardelijke afspraken met (onder andere) de OR zijn gemaakt over de afvloeiing van het personeel. De bevoegdheid van de OR om dergelijke afspraken te maken, vloeit niet voort uit de WOR en is in die zin dus een aanvulling daarop. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 32 WOR valt op te maken dat ook overeenkomsten tussen de onderneming en de ondernemingsraad, die (mede) betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden, kunnen worden aangemerkt als overeenkomsten in de zin van artikel 32 lid 2 WOR. Een door artikel 32 lid 2 WOR bestreken overeenkomst kan beschouwd worden als ‘hetgeen overigens bij of krachtens deze wet is bepaald’, zoals bedoeld in artikel 36 lid 2 WOR. Het gevolg hiervan is dat naleving van de overeenkomst bij de kantonrechter kan worden gevorderd. Voor wat betreft de wijze van totstandkoming geldt dat Ardent de OR actief heeft betrokken bij (de totstandkoming van) het Sociaal Plan. Dat de OR afstand heeft gedaan van zijn recht om ex artikel 26 WOR beroep in te stellen tegen het definitieve besluit van Ardent, doet niet af aan de bevoegdheid van de OR om in rechte nakoming te vorderen van een sociaal plan waarbij hij zelf partij is. Dat het Sociaal Plan tevens als cao is aangemeld maakt het voorgaande niet anders.
Vordering tot nakoming
De voorzieningenrechter overweegt dat de uitleg van Ardent geen steun vindt in de tekst van de cao en het Personeelshandboek. Dat compensatiedagen eenzijdig door Ardent kunnen worden aangewezen, dan wel – wanneer zij niet zijn opgenomen – niet worden uitbetaald, kan uit de regelingen niet worden afgeleid. Door eenzijdig werkdagen als compensatiedagen aan te merken wentelt Ardent de gevolgen van de afname van het werk door haar beslissing om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen, (deels) op haar werknemers af, terwijl de oorzaak van het niet (of minder) werken is gelegen in een omstandigheid die voor rekening en risico van Ardent komt. Ook kan de voorzieningenrechter de zienswijze van Ardent niet plaatsen in het licht van de afspraken uit het Sociaal Plan. De voorzieningenrechter is dan ook vooralsnog voorlopig van oordeel dat het Sociaal Plan met zich brengt dat Ardent bij het opmaken van de eindafrekening (a) niet eenzijdig dagen van het saldo aan compensatiedagen mag aftrekken door achteraf, eenzijdig, werkbare dagen als compensatiedagen aan te merken die niet als zodanig in overleg tussen de werknemer en de leidinggevende geregistreerd zijn, en (b) niet eenzijdig werkbare dagen als compensatiedagen mag aanmerken waarop werknemers die niet zijn vrijgesteld van werk overeenkomstig het Sociaal Plan, geen of minder werkzaamheden verrichten als gevolg van verminderd werkaanbod. Nu is gebleken dat meerdere werknemers (volgens de OR circa vijftien werknemers) zich met deze handelwijze geconfronteerd zien, is daarmee het belang van de OR bij zijn vordering gegeven. De voorzieningenrechter zal de vordering dus toewijzen in die zin dat Ardent wordt verplicht om het Sociaal Plan na te leven.