Naar boven ↑

Rechtspraak

MV/OTA
Hof van Justitie van de Europese Unie, 11 februari 2021
ECLI:EU:C:2021:113
Van rechtswege voortzetting bestaande arbeidsovereenkomst, kwalificeert als ‘opvolgende arbeidsovereenkomst’. Grondwettelijk verbod conversie onbepaalde tijd na omzettingstermijn richtlijn kan door middel van richtlijnconforme uitleg terzijde worden geschoven

Feiten

In 2015 zijn M.V. e.a. in dienst getreden van de gemeente Agios Nikolaos om reinigingsdiensten te verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst voor 8 maanden. Deze arbeidsovereenkomsten zijn steeds van rechtswege verlengd tot 2017. Werknemers hadden dienstverbanden van 24 tot 29 maanden. Zij stellen zich op het standpunt dat inmiddels sprake is van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. De verwijzende rechter vraagt zich af of een ‘van rechtswege voortzetting van de bestaande overeenkomst’ gelijkgesteld moet worden aan ‘opeenvolgende overeenkomsten’ in de zin van de richtlijn.  Vervolgens vraag de verwijzende rechter of een grondwettelijk verbod op omzetting in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door richtlijnconforme uitleg terzijde kan worden gesteld.

Oordeel

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. 

Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten

 In casu gaat het stricto sensu niet om een opeenvolging van twee of meerdere arbeidsovereenkomsten, wat veronderstelt dat formeel twee of meerdere afzonderlijke overeenkomsten worden gesloten die elkaar opvolgen. Het gaat meer bepaald om een uit wetgevingshandelingen resulterende automatische verlenging van een initiële overeenkomst voor bepaalde tijd. Onderzocht moet dus worden of deze situatie onder het begrip ‘opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd’ van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst valt. In dit verband blijkt uit vaste rechtspraak dat clausule 5, punt 2, onder a van de raamovereenkomst het in beginsel aan de lidstaten en/of de sociale partners overlaat om te bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden beschouwd als ‘opeenvolgend’ (zie in die zin HvJ EU 22 januari 2020, C-177/18, ECLI:EU:C:2020:26 (Baldonedo Martín), punt 71, en HvJ EU 19 maart 2020, gevoegde zaken C-103/18 en C-429/18, EU:C:2020:219 (Sánchez Ruiz e.a.), punt 57). Hoewel een dergelijke verwijzing naar de nationale autoriteiten met het oog op het definiëren van de concrete toepassingsvoorwaarden van het begrip ‘opeenvolgend’, in de zin van de raamovereenkomst, haar verklaring vindt in de wens om de verscheidenheid van de desbetreffende nationale regelingen te bewaren, zij er toch aan herinnerd dat de aldus aan de lidstaten gelaten beoordelingsmarge grenzen kent, aangezien zij niet zo ruim kan zijn dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling of het nuttig effect van de raamovereenkomst. In het bijzonder mogen nationale instanties hun beoordelingsvrijheid niet uitoefenen op een wijze die tot misbruik zou kunnen leiden en aldus tegen die doelstelling indruist (HvJ EG 4 juli 2006, C-212/04, ECLI:EU:C:2006:443 (Adeneler e.a.), punt 82, en HvJ EU 19 maart 2020, gevoegde zaken C-103/18 en C-429/18, ECLI:EU:C:2020:219 (Sánchez Ruiz e.a.), punt 58). De lidstaten zijn immers gehouden het door het Unierecht voorgeschreven resultaat te waarborgen, zoals niet alleen uit artikel 288, derde alinea, VWEU blijkt, maar ook uit artikel 2, eerste alinea, juncto overweging 17 van Richtlijn 1999/70/EG (zie in die zin HvJ EG 4 juli 2006, C-212/04, ECLI:EU:C:2006:443 (Adeneler e.a.), punt 68, en HvJ EU 19 maart 2020, gevoegde zaken C-103/18 en C-429/18, ECLI:EU:C:2020:219 (Sánchez Ruiz e.a.), punt 59). In deze context moet ook worden geconstateerd dat het begrip ‘tijd’ van de arbeidsverhouding een essentieel onderdeel is van elke overeenkomst voor bepaalde tijd. Volgens clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst wordt ‘het einde [van de arbeidsovereenkomst of ‑verhouding] bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis’. Een wijziging van de einddatum van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vormt dan ook een wezenlijke verandering van deze overeenkomst, die mag worden gelijkgesteld met de sluiting van een nieuwe arbeidsverhouding voor bepaalde tijd die de vorige arbeidsverhouding opvolgt en die dus binnen de werkingssfeer van clausule 5 van de raamovereenkomst valt. Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat clausule 1 en clausule 5, punt 2, van de raamovereenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat de daarin gebruikte uitdrukking ‘opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd’ ook ziet op de overeenkomstig uitdrukkelijke nationale bepalingen doorgevoerde verlenging van rechtswege van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van werknemers bij de reinigingsdiensten van plaatselijke bestuurslichamen, ondanks het feit dat dit niet schriftelijk is gebeurd, wat nochtans in beginsel verplicht is voor de sluiting van opeenvolgende overeenkomsten.

Richtlijnconforme uitlegging tot vast contract ondanks grondwettelijk verbod? 

Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst moet aldus worden uitgelegd dat wanneer misbruik is gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de zin van deze bepaling, de verplichting voor de verwijzende rechter om aan de betrokken bepalingen van nationaal recht zo veel mogelijk een uitlegging en toepassing te geven waarmee dat misbruik naar behoren kan worden bestraft en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan kunnen worden gemaakt, ook impliceert dat hij uitmaakt of in voorkomend geval ten behoeve van die conforme uitlegging toepassing kan worden gegeven aan een oudere nationale regeling die nog steeds van kracht is en waardoor de opeenvolging van overeenkomsten voor bepaalde tijd kan worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, hoewel grondwettelijke nationale bepalingen een dergelijke omzetting in de overheidssector categorisch verbieden.