Rechtspraak
Feiten
Een aannemersbedrijf in de steigerbouw (hierna: de aannemer) heeft voor een aantal projecten arbeidskrachten ingehuurd bij een uitzendbureau (hierna: het uitzendbureau). Het uitzendbureau heeft een payrollbedrijf (hierna: het payrollbedrijf) ingeschakeld voor zijn facturatie en personeelsbeheer. Het payrollbedrijf heeft het juridisch werkgeverschap van de arbeidskrachten van het uitzendbureau overgenomen. Het payrollbedrijf heeft facturen aan de aannemer verzonden voor werkuren van verschillende arbeidskrachten. De aannemer heeft deze facturen (deels) onbetaald gelaten. Het payrollbedrijf vordert veroordeling van de aannemer tot betaling van € 25.176,25. Het payrollbedrijf legt primair aan zijn vordering ten grondslag dat uit de feitelijke situatie een overeenkomst tussen het payrollbedrijf en de aannemer kan worden afgeleid, op grond waarvan de aannemer betaling verschuldigd is voor de door hem ingeleende arbeidskrachten. Subsidiair legt het payrollbedrijf aan zijn vordering ten grondslag dat de aannemer schadevergoeding verschuldigd is, omdat hij ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt door gebruik te maken van de arbeidskrachten van het payrollbedrijf zonder een vergoeding daarvoor te betalen.
Oordeel
Geen overeenkomst tussen payrollbedrijf en aannemer
De rechtbank is van oordeel dat er geen overeenkomst tussen het payrollbedrijf en de aannemer tot stand is gekomen. Tussen partijen staat vast dat de aannemer de inlening van arbeidskrachten is overeengekomen met het uitzendbureau en dat laatstgenoemde het payrollbedrijf heeft ingeschakeld voor de financiële afwikkeling. Dit betekent dat er sprake is van een overeenkomst tussen het payrollbedrijf en het uitzendbureau en van een overeenkomst tussen de aannemer en het uitzendbureau. Dat het uitzendbureau de facturatie van de arbeidskosten heeft uitbesteed aan het payrollbedrijf, betekent niet dat daarmee (ook) een vorderingsrecht van het payrollbedrijf op de aannemer ontstaat. Dit heeft slechts tot gevolg dat het payrollbedrijf bevoegd is om betalingen van de aannemer op de vordering van het uitzendbureau in ontvangst te nemen. Nu voorts vaststaat dat een eventuele vordering van het uitzendbureau op de aannemer niet is overgedragen aan het payrollbedrijf, blijft het uitzendbureau de gerechtigde tot een eventuele vordering op de aannemer voor arbeidskosten.
Geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking
De rechtbank oordeelt dat van ongerechtvaardigde verrijking van de aannemer geen sprake is. De arbeidskrachten zijn ingeleend op basis van de overeenkomst tussen de aannemer en het uitzendbureau. In dat geval dient voor de inzet van de arbeidskrachten door de aannemer betaald te worden aan het uitzendbureau (vergelijk het hiervoor overwogene) en er is daarmee geen sprake van verrijking van de aannemer. Het payrollbedrijf komt dus ook geen vorderingsrecht toe op deze grond. De rechtbank wijst de vorderingen af.