Naar boven ↑

Rechtspraak

Dispensatie van besluit tot avv-verklaring van de cao PB van derde-partij niet aan de orde nu Minister van SZW onvoldoende is ingegaan op de vraag of sprake is van specifieke bedrijfskenmerken die op essentiële punten verschillen van ondernemingen die tot de werkingssfeer van de cao PB gerekend kunnen worden.

Feiten

Op 11 december 2018 heeft het Fonds Bevordering Arbeidsverhoudingen Particuliere Beveiliging namens de partijen bij de cao Particuliere Beveiliging (hierna: ‘cao PB’), te weten FNV, CNV en NVB (hierna: ‘eisers’), een verzoek ingediend tot algemeenverbindendverklaring van de bepalingen van de cao PB. Derde-partijen hebben verzocht om dispensatie van het besluit tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de cao PB. Bij besluit van 30 april 2019 zijn de bepalingen van de cao PB algemeen verbindend verklaard tot 4 mei 2021. Bij het primaire besluit is het verzoek om dispensatie van derde-partijen toegewezen tot diezelfde datum. Eisers voeren allereerst aan dat het dispensatieverzoek niet is ingediend en ondertekend door alle partijen die de rechtsgeldige cao hebben afgesloten. Het verzoek is namelijk niet mede gedaan door werknemersorganisatie De Unie. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Verweerder stelt zich hierover in het verweerschrift op het standpunt dat het verzoek om dispensatie is ingediend door mr. Obbink namens alle cao-partijen. Bovendien blijkt uit de brief van 15 april 2019 van de Unie dat zij het dispensatieverzoek ondersteunt.

Oordeel

De rechtbank overweegt hierover allereerst dat eisers terecht naar voren brengen dat verweerder in had moeten gaan op deze bezwaargrond. Verweerder dient in het kader van de heroverweging in de beslissing op bezwaar in te gaan op de bezwaargronden. Omdat hij dat niet heeft gedaan heeft het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren onder toepassing van artikel 6:22  Awb. In het verweerschrift heeft verweerder dit gebrek naar het oordeel van de rechtbank hersteld. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat mr. Obbink het dispensatieverzoek heeft ondertekend namens alle cao-partijen, hetgeen is bevestigd door de Unie bij brief van 15 april 2019. Dat het dispensatieverzoek niet is ingediend namens alle cao-partijen is dan ook niet komen vast te staan. De beroepsgrond slaagt niet.

Dispensatie: specifieke bedrijfskenmerken

Om voor dispensatie in aanmerking te komen, dient onder meer sprake te zijn van zwaarwegende argumenten waardoor toepassing van de bedrijfstak-cao door middel van de algemeenverbindendverklaring redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Van zwaarwegende argumenten is met name sprake als de specifieke bedrijfskenmerken op essentiële punten verschillen van de ondernemingen die tot de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao gerekend kunnen worden. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Met betrekking tot de aard van de werkzaamheden van de leden van VBe NL is volgens verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het merendeel daarvan gecombineerde werkzaamheden uitvoert, dus niet alleen reguliere beveiliging, maar ook evenementen- en horecabeveiliging, crowdmanagement, basishulpverlening en/of de inzet van verkeersregelaars en voetbalstewards. Ook is voldoende aannemelijk gemaakt dat de organisatie van arbeid bij de leden van VBe NL in hoge mate afwijkt van die van de overige ondernemingen binnen de werkingssfeer van de cao PB. VBe NL kan daardoor niet voldoen aan het bepaalde in artikel 12 van de cao PB, waarin is bepaald dat minimaal 80% van de arbeidsovereenkomsten bestaat uit arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.

Aard van de arbeid: gecombineerde werkzaamheden en organisatie van arbeid

Eisers voeren op dit punt aan dat verweerder ten onrechte een vergelijking maakt tussen de werkingssfeer van de beide cao’s, de cao PB en de cao Beveiliging, in plaats van een vergelijking te maken tussen de leden van VBe NL en NVB. Ook de NVB-leden verrichten gecombineerde beveiligingswerkzaamheden, net als de VBe NL-leden. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit erkent dat de leden van de NVB ook gecombineerde werkzaamheden uitvoeren. Toch heeft verweerder geconcludeerd dat sprake is van specifieke bedrijfskenmerken van de VBe NL-leden die op essentiële punten verschillen van de NVB-leden. De rechtbank mist een vergelijkende beschrijving en een feitelijke en cijfermatige onderbouwing van verweerder van deze verschillen. Uit het bestreden besluit volgt niet waarop verweerder zijn conclusie baseert. Dit is onvoldoende. De rechtbank is tevens van oordeel dat voor de organisatie van arbeid hetzelfde geldt. Niet in geschil is dat zowel de NVB-leden als de VBe NL-leden een grote behoefte aan flexibel personeel hebben en dat zij daar op allerlei manieren gebruik van maken. Ook op dit punt heeft verweerder in het bestreden besluit niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze en in welke mate de VBe NL-leden zich hierin op essentiële punten onderscheiden van de NVB-leden, waardoor dispensatieverlening gerechtvaardigd is.

Conclusie

Vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit in onvoldoende mate ingegaan op de vraag of ten aanzien van de derde-partijen sprake is van specifieke bedrijfskenmerken die op essentiële punten verschillen van ondernemingen die tot de werkingssfeer van de cao PB gerekend kunnen worden. Omdat de rechtbank ook zelf in de aanvraag en de bijgevoegde stukken de onderbouwing van de essentiële verschillen tussen de bedrijfskenmerken van de NVB-leden en de VBe-NL-leden niet heeft gezien, moet het ervoor worden gehouden dat de specifieke bedrijfskenmerken er niet zijn, zodat dispensatie van het besluit tot algemeenverbindendverklaring van de cao PB van de derde-partijen niet aan de orde is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.