Rechtspraak
Feiten
MG is een op oproepbasis werkzame brandweerman die deeltijds in dienst is van de gemeenteraad van Dublin. Hij staat krachtens een systeem van oproepbaarheid en permanente bereikbaarheid ter beschikking van het brandweerkorps van de kazerne die hem heeft opgeleid. MG is verplicht deel te nemen aan 75% van de interventies van dit korps met de mogelijkheid om af te zien van de overige interventies. Hij is niet verplicht om zich tijdens zijn perioden van oproepdienst op een bepaalde plaats te bevinden, maar moet bij een noodoproep om uit te rukken voor een interventie trachten om binnen vijf minuten na de oproep en in elk geval binnen maximaal tien minuten op de kazerne te zijn. Deze periode van oproepdienst met permanente bereikbaarheid duurt in beginsel 24 uur per dag, zeven dagen per week, en wordt enkel onderbroken door vakantieperioden alsook door perioden waarvoor MG op voorhand heeft aangekondigd niet beschikbaar te zijn, voor zover de gemeenteraad van Dublin hiermee instemt. MG ontvangt maandelijks een basissalaris dat bedoeld is als vergoeding voor zijn oproepdienst waarin hij permanent bereikbaar moet zijn, alsook een bijkomende vergoeding voor elke interventie. Hij mag als zelfstandige of voor een tweede werkgever een beroepsactiviteit uitoefenen, voor zover deze activiteit gemiddeld niet meer dan 48 uur per week bedraagt. Daarentegen is het MG verboden een dergelijke activiteit uit te oefenen tijdens zijn ‘actieve arbeidsuren’ als oproepbare brandweerman. Deze uren bestaan niet enkel uit uren die worden besteed aan brandbestrijding, maar ook uit uren die worden besteed aan andere korpsactiviteiten, zoals opleidingen. MG moet op ‘redelijke afstand’ van de kazerne van zijn korps wonen en werken teneinde op tijd op de kazerne te kunnen zijn. MG is van mening dat de uren waarin hij oproepbaar is voor de gemeenteraad van Dublin als ‘arbeidstijd’ moeten worden aangemerkt in de zin van de Wet inzake de organisatie van de arbeidstijd van 1997 en Richtlijn 2003/88/EG. De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen of artikel 2 punt 1 Richtlijn 2003/88/EG aldus moet worden uitgelegd dat een door een oproepbare brandweerman vervulde periode van oproepdienst waarin hij permanent bereikbaar moet zijn en tijdens welke hij met toestemming van zijn werkgever een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent, maar in geval van een noodoproep binnen ten hoogste tien minuten op zijn kazerne moet zijn, ‘arbeidstijd’ vormt in de zin van deze bepaling.
Oordeel
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.
Werkzaamheden voor derden of als zelfstandige tijdens ‘beschikbaarheidsdienst’ sterke indicatie dat geen sprake is van arbeidstijd
Wat de kwalificatie van de perioden van oproepdienst betreft, heeft het Hof geoordeeld dat het begrip ‘arbeidstijd’ in de zin van Richtlijn 2003/88/EG ook ziet op alle perioden van oproepdienst (inclusief die waarbij de werknemer permanent bereikbaar moet zijn) waarin de verplichtingen die de werknemer worden opgelegd van dien aard zijn dat zij een objectieve en aanzienlijke impact hebben op zijn mogelijkheden om tijdens die perioden de tijd waarin geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd, vrij in te vullen en aan zijn eigen interessen te besteden (HvJ EU 9 maart 2021, C-580/19, ECLI:EU:C:2021:183, Stadt Offenbach am Main, punt 38 (periode waarin een brandweerman permanent bereikbaar moet zijn)). Wanneer, omgekeerd, de verplichtingen die de werknemer in een bepaalde periode van oproepdienst krijgt opgelegd minder intens zijn en hem de mogelijkheid laten om zonder al te veel problemen zijn tijd te beheren en zich met zijn eigen interessen bezig te houden, vormt enkel de tijd die verband houdt met de werkprestatie die tijdens een dergelijke dienst in voorkomend geval daadwerkelijk wordt verricht, ‘arbeidstijd’ voor de toepassing van Richtlijn 2003/88 (Stadt Offenbach am Main, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak (periode waarin een brandweerman permanent bereikbaar moet zijn)). Om te beoordelen of een oproepdienst met permanente bereikbaarheid objectief gezien leidt tot grote verplichtingen die een aanzienlijke impact hebben op het beheer door de betrokken werknemer van de tijd waarin geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd, moet inzonderheid rekening worden gehouden met de tijd waarover de werknemer tijdens de oproepdienst beschikt om zijn beroepsactiviteiten te hervatten vanaf het moment dat de werkgever hierom verzoekt, in voorkomend geval in combinatie met het gemiddeld aantal interventies dat hij tijdens de oproepdienst daadwerkelijk moet uitvoeren (Stadt Offenbach am Main, punt 45 (periode waarin een brandweerman permanent bereikbaar moet zijn)). Dienaangaande heeft het Hof verduidelijkt dat wanneer deze tijd gedurende de periode van oproepdienst beperkt is tot enkele minuten, deze periode in beginsel integraal moet worden beschouwd als ‘arbeidstijd’. Zoals het Hof eveneens heeft verduidelijkt, is het niettemin noodzakelijk dat de impact van die reactietijd in concreto moet worden beoordeeld, in voorkomend geval rekening houdend met andere verplichtingen die de werknemer krijgt opgelegd of de faciliteiten die hem worden geboden in diezelfde periode (Stadt Offenbach am Main, punten 47 en 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak (periode waarin een brandweerman permanent bereikbaar moet zijn)).
Het staat aan de verwijzende rechter om in het licht van alle omstandigheden van het geval en op basis van deze indicaties te beoordelen of de verplichtingen die MG tijdens zijn perioden van oproepdienst waarin hij permanent bereikbaar moet zijn worden opgelegd, zodanig zwaar zijn dat ze een objectieve en aanzienlijke impact hebben op zijn mogelijkheden om tijdens die perioden de tijd waarin van hem geen beroepswerkzaamheden als oproepbare brandweerman worden verlangd, vrij in te vullen. In dit verband vormt de aan MG geboden mogelijkheid om tijdens zijn perioden van oproepdienst een andere beroepsactiviteit uit te oefenen een belangrijke aanwijzing dat de concrete regels van het systeem van permanente bereikbaarheid voor deze werknemer geen grote verplichtingen meebrengen die aanzienlijke gevolgen hebben voor het beheer van zijn tijd, vooropgesteld dat blijkt dat de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit zijn arbeidsovereenkomst, de collectieve overeenkomsten en de wettelijke regeling van de betrokken lidstaat zodanig zijn geregeld dat hij tijdens een aanzienlijk deel van die perioden deze activiteit daadwerkelijk kan uitoefenen. Dat MG zich tijdens de perioden van oproepdienst waarin hij permanent bereikbaar dient te zijn op geen enkel moment op een bepaalde plaats hoeft te bevinden, dat hij niet verplicht is om deel te nemen aan alle interventies die vanuit zijn kazerne worden uitgevoerd, dat een kwart van deze interventies zonder hem kan plaatsvinden en dat hij een andere beroepsactiviteit mag uitoefenen die gemiddeld niet meer dan 48 uur per week mag bedragen, kunnen objectieve elementen zijn op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij in staat is om tijdens die perioden deze andere beroepsactiviteit in overeenstemming met zijn eigen interessen te ontwikkelen en daaraan een aanzienlijk deel van de betrokken tijd te besteden. Dat is echter anders indien de gemiddelde frequentie van de noodoproepen en de gemiddelde duur van de interventies de daadwerkelijke uitoefening verhinderen van een beroepsactiviteit die kan worden gecombineerd met het beroep van oproepbare brandweerman, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat.
Conclusie
Gelet op het voorgaande dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 2 punt 1 Richtlijn 2003/88/EG aldus moet worden uitgelegd dat een door een oproepbare brandweerman vervulde periode van oproepdienst waarin hij permanent bereikbaar moet zijn en tijdens welke hij met toestemming van zijn werkgever een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent, maar in geval van een noodoproep binnen ten hoogste tien minuten op zijn kazerne moet zijn, geen ‘arbeidstijd’ in de zin van deze bepaling vormt, indien uit een globale beoordeling van alle omstandigheden van het geval – met name de omvang en de wijze van uitoefening van deze mogelijkheid om een andere beroepsactiviteit uit te oefenen alsmede het ontbreken van een verplichting om deel te nemen aan alle interventies die vanuit deze kazerne worden uitgevoerd – blijkt dat de tijdens deze periode aan de werknemer opgelegde verplichtingen niet van dien aard zijn dat hij objectief gezien aanzienlijk wordt beperkt in zijn mogelijkheden om tijdens die periode de tijd waarin van hem geen beroepswerkzaamheden als oproepbare brandweerman worden verlangd, vrij in te vullen.