Naar boven ↑

Rechtspraak

Pensioenrecht. Pensioen tot 2001 ondergebracht bij verzekeraar. Na onderbrenging bij andere uitvoerder wordt indexatieregeling gewijzigd. Kon hof voormalige verzekeraar veroordelen tot nakoming oude indexatieregeling ten aanzien van tot 2001 opgebouwd pensioen?

Feiten

Werknemer is op 1 november 1987 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Allianz Global Corporate & Specialty SE (hierna: Allianz). Op de arbeidsovereenkomst is door middel van een incorporatiebeding de cao voor het verzekeringsbedrijf Binnendienst (hierna: de cao) van toepassing. De pensioenafspraken zijn in de cao vastgelegd. Werknemer bouwde aanvankelijk pensioen op bij pensioenuitvoerder AMEV (dat is inmiddels ASR) op basis van een zogenoemde gemitigeerde eindloonregeling. In artikel 16 AMEV-pensioenreglement (hierna: pensioenreglement) is een regeling opgenomen voor de indexering van de opgebouwde pensioenen na de beëindiging van het deelnemerschap. Per 1 januari 2001 heeft Allianz de pensioenovereenkomst ondergebracht bij uitvoerder SPAN. Werknemer heeft niet ingestemd met waardeoverdracht van zijn tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken aan SPAN. Met ingang van 2013 is de cao gewijzigd in die zin dat het recht op indexering is omgezet naar een voorwaardelijk recht op basis van zogenoemde overrente. SPAN heeft de bij ASR opgebouwde pensioenaanspraken van werknemer tot 1 januari 2013 geïndexeerd volgens de maatstaf van artikel 16 pensioenreglement. Werknemer heeft kort gezegd gevorderd te verklaren voor recht dat de door hem opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR vanaf januari 2001 geïndexeerd moeten worden op grond van artikel 16 pensioenreglement. Verder heeft hij veroordeling van Allianz en ASR gevorderd tot nakoming van, wat betreft Allianz, de pensioenovereenkomst en, wat betreft ASR, het pensioenreglement, in die zin dat de door werknemer tot januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR op grond van artikel 16 pensioenreglement vanaf 1 januari 2001 onvoorwaardelijk zullen worden geïndexeerd. De kantonrechter heeft het door Allianz gevoerde verjaringsverweer verworpen. Vervolgens heeft de kantonrechter de vorderingen van werknemer afgewezen op de grond dat hij geen gewezen deelnemer is in de zin van artikel 16 pensioenreglement. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en voor recht verklaard dat de door werknemer opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR vanaf 1 januari 2013 geïndexeerd moeten worden krachtens de maatstaf van artikel 16 pensioenreglement. Verder heeft het hof Allianz en ASR veroordeeld tot nakoming van de pensioenovereenkomst, in die zin dat de door werknemer tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR, krachtens de maatstaf van artikel 16 pensioenreglement, vanaf 1 januari 2013 onvoorwaardelijk zullen worden geïndexeerd. ASR heeft beroep in cassatie ingesteld.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Het middel klaagt onder meer dat het hof ASR heeft veroordeeld tot nakoming van de pensioenovereenkomst tussen Allianz en werknemer, waarbij ASR geen partij is, in de vorm van onvoorwaardelijke indexering van de tot 2001 opgebouwde pensioenaanspraken volgens het pensioenreglement, terwijl de rechtsverhouding tussen ASR en werknemer alleen wordt beheerst door de verzekeringsovereenkomst tussen ASR en Allianz, die is beëindigd onder de Pensioen- en spaarfondsenwet. De aanspraak op indexering na 2001 is niet door Allianz bij ASR verzekerd en zij heeft hiervoor geen premie ontvangen, aldus de klacht. De Hoge Raad overweegt dat bij werknemerspensioenen moeten worden onderscheiden de rechtsverhoudingen tussen (1) werkgever en werknemer (de pensioentoezegging), (2) werkgever en pensioenverzekeraar of -fonds (ter uitvoering van de pensioentoezegging) en (3) werknemer en pensioenverzekeraar of -fonds (om de aanspraak van de werknemer te bepalen). In deze zaak gaat het in cassatie om de rechtsverhouding tussen ASR als pensioenverzekeraar en werknemer. Werknemer heeft de rechten uit de verzekeringsovereenkomst aanvaard en geldt daardoor als partij bij de tussen Allianz en ASR gesloten overeenkomst (art. 6:254 lid 1 BW). Het hof heeft ASR op dezelfde voet als Allianz veroordeeld tot nakoming van de tussen Allianz en werknemer geldende pensioenovereenkomst. De vordering van werknemer op ASR betreft echter een andere rechtsverhouding dan de vordering van werknemer op Allianz. Het hof heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt of een grondslag aanwezig is voor de gehoudenheid van ASR tot indexering van de tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken, en zo ja welke. Het middel slaagt in zoverre.

Het middel klaagt verder terecht dat het hof het beroep van ASR op verjaring van de vordering van werknemer niet of niet toereikend gemotiveerd heeft verworpen. Het hof heeft het verjaringsverweer van ASR verworpen door te verwijzen naar het oordeel van de kantonrechter dat de vorderingen van werknemer niet zijn verjaard, en dit oordeel tot het zijne te maken. De kantonrechter heeft evenwel alleen het verjaringsverweer van Allianz beoordeeld en verworpen. De vordering van werknemer op ASR betreft een andere rechtsverhouding dan de vordering van werknemer op Allianz. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kon het hof wat betreft het door ASR gevoerde verjaringsverweer dan ook niet volstaan met de verwijzing naar het oordeel van de kantonrechter over het verjaringsverweer van Allianz. Ook in zoverre slaagt het middel.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof Den Haag en verwijst het geding naar het hof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.