Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitleg Besluit overgangsrecht transitievergoeding: cao-regeling gaat voor op transitievergoeding, ook indien uitkomst lager of nihil is.

Feiten

Werkneemster is van 22 april 1974 tot 1 juli 2016 in dienst geweest bij Vérian. Vérian heeft deze arbeidsovereenkomst tijdig opgezegd met toestemming van het UWV om bedrijfseconomische redenen. Op 11 februari 2016 is toestemming van het UWV gevraagd voor dit ontslag. Werkneemster is een maand later arbeidsongeschikt geworden. Zij heeft sindsdien niet meer bij Vérian gewerkt. Vanaf 1 juli 2016 ontvangt werkneemster een Ziektewetuitkering. Werkneemster heeft Vérian om wachtgeld gevraagd. Dat verzoek is op 15 november 2016 geweigerd. De kernvraag in deze procedure is of werkneemster recht heeft op schadevergoeding van Vérian ter hoogte van de transitievergoeding, en als dat niet zo is, of Vérian alsnog wachtgeld moet betalen. Vérian heeft destijds alle bij het ontslag betrokken werknemers in algemene bewoordingen geïnformeerd over de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en gewezen op de wachtgeldregeling in de, door incorporatie toepasselijke, cao. Op 15 november 2016 heeft de personeelsfunctionaris aan werkneemster geschreven dat zij geen wachtgeld krijgt omdat zij geen WW-uitkering ontvangt en daarmee niet aan voorwaarden van de cao VVT 2014-2016 voldoet. Vérian is ondanks protest bij dit standpunt gebleven. Volgens Vérian heeft werkneemster ook geen recht op de transitievergoeding, omdat wachtgeld een voorziening is als bedoeld in het Besluit overgangsrecht transitievergoeding. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de transitievergoeding toegewezen. Het hof heeft deze beschikking vernietigd en de vordering alsnog afgewezen.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. 

Samenloop transitievergoeding en voorziening bij cao

Volgens artikel XXII lid 7 Wwz kan in afwijking van artikel 7:673 BW bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk niet verschuldigd is gedurende een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden, indien de werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een vergoeding of voorziening, op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en de werknemer of verenigingen van werknemers voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen V en W, Wwz gemaakte afspraken. Deze overgangsregeling heeft blijkens de parlementaire geschiedenis als doel dubbele betalingen te voorkomen en ziet op afspraken die voor 1 juli 2015 zijn gemaakt over vergoedingen of voorzieningen waar de werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht op heeft en waaraan de werkgever is gebonden.

Het Besluit is de uitwerking van artikel XXII lid 7 Wwz. Artikel 2 lid 1 van het Besluit bepaalde in verbinding met artikel 1 van het Besluit tot 1 juli 2016 dat indien de werknemer op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en verenigingen van werknemers gemaakte afspraken – aangegaan voor 1 juli 2015 en waaraan op 1 juli 2015 rechten kunnen worden ontleend – recht heeft op vergoedingen of voorzieningen als bedoeld in artikel XXII lid 7 Wwz, de transitievergoeding niet verschuldigd is, tenzij overeengekomen is dat de werknemer recht heeft op die vergoeding of voorziening, in aanvulling op de transitievergoeding.

Volgens de nota van toelichting bij het Besluit is in het Besluit geregeld dat lopende collectieve afspraken met verenigingen van werknemers voorgaan op de transitievergoeding en dat wanneer de werknemer recht heeft op vergoedingen of voorzieningen op grond van dergelijke lopende collectieve afspraken, de transitievergoeding niet verschuldigd is. Hierbij wordt opgemerkt dat is overwogen te regelen dat de transitievergoeding wordt verminderd met de (waarde van de) vergoedingen en voorzieningen waarop de werknemer recht heeft op grond van lopende collectieve afspraken. Hiervoor is echter niet gekozen omdat daarvoor de hoogte van de vergoedingen en voorzieningen uit lopende cao’s en sociale plannen die zijn overeengekomen met verenigingen van werknemers vastgesteld moet kunnen worden, wat veelal niet mogelijk is. Ter illustratie wordt genoemd dat van een afgesproken wachtgeldregeling bij het einde van de arbeidsovereenkomst niet duidelijk is of deze tot uitkering komt, en dat als deze tot uitkering komt niet altijd op voorhand duidelijk is voor hoe lang en dus ook niet het uiteindelijke bedrag wat hiermee gemoeid zou zijn. In het nader rapport behorend bij het Besluit is opgemerkt dat is bepaald dat de overgangsregeling geldt tot maximaal 1 juli 2016, omdat het kan voorkomen dat een cao of een met een vereniging van werknemers afgesloten sociaal plan een ongunstiger regeling biedt voor de werknemer dan de transitievergoeding.

Uit het voorgaande volgt dat met artikel XXII lid 7 Wwz in verbinding met artikel 2 lid 1 van het Besluit is beoogd dat de transitievergoeding niet verschuldigd is aan werknemers die in het algemeen op 1 juli 2015 recht hadden op vergoedingen of voorzieningen op grond van lopende collectieve afspraken. Daarbij is onder ogen gezien dat bepaalde vergoedingen of voorzieningen wellicht niet tot uitkering komen en potentieel een ongunstiger regeling bieden voor de werknemer dan de transitievergoeding, en is ervoor gekozen hiervoor geen regeling te treffen.

Conclusie: voorziening gaat voor op transitievergoeding, ook indien uitkering nihil is

Het hof heeft geoordeeld dat werkneemster in beginsel recht heeft op wachtgeld, maar dat dit in haar geval niet tot uitkering komt zolang zij een volledige Ziektewetuitkering heeft en geen – gedeeltelijke – WW-uitkering. Het hof is daarom tot het oordeel gekomen dat het bestaan van de wachtgeldregeling het recht van werkneemster op de transitievergoeding blokkeert. Uit het voorgaande volgt dat dit oordeel berust op een juiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk, zodat de klachten falen.