Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 19 december 2022
ECLI:NL:RBMNE:2022:5560
Feiten
Werkgeefster verleent diensten op het gebied van accountancy en administratie en is een relatief kleine organisatie, waar twaalf medewerkers in dienst zijn. Werknemer is van 1 januari 2021 tot 29 augustus 2022 werkzaam geweest bij werkgeefster, laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 4 november 2020 is tussen werknemer en werkgeefster een studieovereenkomst tot stand gekomen, waarin een terugbetalingsregeling staat vermeld. De studieovereenkomst heeft enerzijds betrekking op de overname van de studieschuld door werkgeefster die werknemer had bij zijn voormalig werkgever ter hoogte van € 31.159 voor studie 1 en anderzijds voor studie 2 waar werknemer in januari 2021 mee is gestart. Op 16 augustus 2022 heeft werknemer in een gesprek met A zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Tijdens dat gesprek is afgesproken dat het dienstverband op 31 augustus 2022 zou eindigen. Tijdens een gesprek op 23 augustus 2022 heeft C aan werknemer een voorstel gedaan over de terugbetaling van zijn studiekosten. Werknemer heeft daarop laten weten ervan uit te zijn gegaan dat zijn studiekosten zouden worden kwijtgescholden en liet weten dat hij wilde terugkomen op zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst. Op 24 augustus 2022 heeft werknemer zich ziek gemeld. Per brief van 26 augustus 2022 heeft werkgeefster aan werknemer zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst per 31 augustus 2022 bevestigd. In diezelfde brief deelt werkgeefster kortgezegd aan werknemer mee dat zij vermoedt dat werknemer een concurrerende onderneming heeft opgericht en daarmee concurrerende werkzaamheden verricht en dat dit vermoedelijk een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Werknemer laat weten niet in staat te zijn bij het ingeplande gesprek aanwezig te zijn. Werkgeefster heeft werknemer bij brief van 29 augustus 2022 op staande voet ontslagen. Werkgeefster verzoekt onder meer veroordeling van werknemer in de gefixeerde schadevergoeding en vordert terugbetaling van € 41.779,31 uit hoofde van de studieovereenkomst. Werknemer voert verweer en meent dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Werknemer berust in het ontslag en maakt bij wijze van zelfstandig tegenverzoek aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding. Daarnaast meent werknemer dat het studiekostenbeding op grond van de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden nietig is en dat werkgeefster daarom geen aanspraak kan maken op terugbetaling.
Oordeel
Ontslag op staande voet
Naar het oordeel van de kantonrechter had werkgeefster geen dringende reden om, twee dagen voor het einde van het dienstverband, over te gaan tot ontslag op staande voet. De inschrijving bij de KvK en de vermelding op LinkedIn zijn op zichzelf niet aan te merken als een dringende reden. Wel is de kantonrechter van oordeel dat deze inschrijving bij de Kvk van werknemer, zonder dat hij werkgeefster daarover had geïnformeerd, niet netjes is en het voorstelbaar is dat dit iets met het vertrouwen heeft gedaan in werknemer. Datzelfde geldt voor de vermelding op LinkedIn. Dat werknemer met zijn eenmanszaak werkzaamheden heeft verricht vóór 12 augustus 2022 blijkt echter nergens uit en is betwist door werknemer. Deze stelling heeft werkgeefster daarom onvoldoende gemotiveerd. Evenmin is vast komen te staan dat werknemer tijdens de periode dat hij ziekgemeld was bij werkgeefster werkzaamheden heeft verricht bij bedrijf X. Verder geldt dat het feit dat werknemer nog staat ingeschreven als registeraccountant, niet in strijd is met enig voorschrift. De voornoemde vermeldingen zijn dan ook niet aan te merken als een dringende reden. Van overtreding van het nevenwerkzaamhedenbeding is ook geen sprake, nog los van de vraag of het nevenwerkzaamhedenbeding per 1 augustus 2022 nog wel geldig was. Werkgeefster is de gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding aan werknemer verschuldigd.
Studiekosten
Met werkgeefster is de kantonrechter van oordeel dat nergens uit blijkt dat werknemer is aangenomen met het doel om registeraccountant te worden bij werkgeefster en dat de opleidingen waarvoor de studieovereenkomst is aangegaan noodzakelijk zouden zijn voor die beoogde functie of zijn overeengekomen functie van. Zoals terecht door werkgeefster is aangevoerd is het bovendien op verzoek van werknemer geweest dat hij studie 2 ging volgen, zoals blijkt uit de overweging in de studieovereenkomst, waarin staat vermeld dat werknemer het voornemen heeft om in het kader van verdere ontwikkeling in zijn loopbaan de betreffende studie te volgen en in dat kader aan werkgever heeft verzocht deze studie te financieren. Evenmin is gebleken dat werkgeefster aan werknemer een toezegging heeft gedaan over de termijn waarbinnen hij bij werkgeefster tekeningsbevoegd zou worden. Werkgeefster heeft ook toegelicht dat het geen vanzelfsprekendheid is dat na afronding van de studie, de betreffende werknemer direct tekeningsbevoegd wordt. Daar is in de organisatie van werkgeefster ook geen behoefte aan gelet op de geringe omvang van haar organisatie en dat wist werknemer ook. Dat betekent dat geen sprake is van door werknemer gevolgde noodzakelijk opleidingen, zodat het studiekostenbeding niet nietig is in de zin van artikel 7:611a lid 4 BW zoals werknemer heeft aangevoerd. Dit voorgaande betekent dat de door werknemer gevorderde verklaring voor recht dat het studiekostenbeding nietig is wordt afgewezen en dat werknemer in beginsel verplicht is de studiekosten aan werkgeefster terug te betalen. De vordering van werkgeefster tot betaling van de studiekosten wordt toegewezen tot een bedrag van € 23.627.