Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 20 juni 2023
ECLI:NL:GHARL:2023:5180
Feiten
BKBD drijft een onderneming die arbeidskrachten detacheert in de beveiligingsbranche. X heeft zich op 15 januari 2020 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Op 14 maart 2020 hebben BKBD en X een overeenkomst gesloten op grond waarvan X wordt ingezet als beveiliger bij opdrachtgevers van BKBD. In de overeenkomst, genaamd overeenkomst van opdracht, is onder andere een concurrentiebeding opgenomen. X is na 14 maart 2020 voor 40 uur per week als beveiliger werkzaam geweest voor BKBD en haar opdrachtgevers, waaronder ook een andere onderneming (café) van de directeur van BKBD. Op 12 juni 2020 heeft X aan BKBD laten weten te stoppen met zijn werkzaamheden voor BKBD. Op 29 juni 2020 is de vergunning van BKBD voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden verlopen. De aanvraag voor een nieuwe vergunning is afgewezen. X is met een brief van 24 augustus 2020 door de korpschef van de politie Oost-Nederland verzocht zijn legitimatie Wpbr (Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus) in te leveren bij BKBD of bij de politie, omdat BKBD geen vergunning meer had voor het in stand houden van een beveiligingsbedrijf. In een brief van 19 februari 2021 is X verweten dat hij onmiddellijk na 12 juni 2020 voor een concurrent van BKBD is gaan werken en dat X om die reden een contractuele boete heeft verbeurd (meer dan € 100.000). BKBD heeft op 2 juni 2021 conservatoir beslag doen leggen op de aan X toebehorende woning. BKBD heeft de facturen van X van 11 mei 2020 en 15 juni 2020 voor zijn werkzaamheden in opdracht van BKBD, samen € 2.457,51 incl. btw, onbetaald gelaten. BKBD heeft de verbeurde boetes gevorderd in eerste aanleg. De vorderingen van BKBD zijn afgewezen. BKBD heeft hoger beroep ingesteld.
Oordeel
X heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst met BKBD. Het hof is het daarmee eens en overweegt daartoe als volgt. Bij het openstellen van de vacature heeft BKBD niet bekend gemaakt op welke juridische basis de beveiliger bij BKBD actief zou worden. In de overeenkomst zijn diverse bepalingen opgenomen die duiden op een overeenkomst van opdracht. In het kader van de uitvoering van de overeenkomst is het volgende van belang. X is vanaf het begin voor 40 uren per week werkzaam geweest voor BKBD. De werktijden en locaties werden aan X medegedeeld. X had geen vrijheid om werk te weigeren. Vakantie moest door X worden aangevraagd bij BKBD. Op een gegeven moment werd X opgedragen in bedrijfskleding te werken. Onomstreden is dat X voor 14 maart 2020 nog elders in loondienst werkte en dat hij op instigatie van BKBD een eenmanszaak in het handelsregister heeft ingeschreven. Bovendien heeft X zich bij de totstandkoming van de overeenkomst juridisch niet laten bijstaan. Ten aanzien van de voorwaarden die volgen uit artikel 7:610 BW overweegt het hof als volgt. X heeft gedurende zekere tijd arbeid verricht voor BKBD. X heeft voor de door hem gewerkte uren aan BKBD steeds aanspraak gekregen op een vergoeding, die ook aan hem op basis van de bestede tijd is uitgekeerd. Daarmee is sprake van een door BKBD verschuldigde vergoeding voor de overeengekomen werkzaamheden en daarmee van loon als hiervoor bedoeld. Dat X voor die vergoeding periodiek een factuur zond en daarbij btw berekende, doet daaraan niet af. Volgens het hof zijn er veel meer factoren aan de orde die wijzen op het bestaan van gezag van BKBD dan die dat niet doen. Met name acht het hof van belang dat BKBD geen overtuigende verklaring heeft gegeven voor de van de feitelijke uitvoering behoorlijk afwijkende bepalingen in de schriftelijke overeenkomst en dat in die feitelijke uitvoering juist geen onderbouwing kan worden gevonden voor de kwalificatie van de overeenkomst als één van opdracht. Zwaar weegt daarbij verder het ontbreken van commerciële risico’s voor X, X slechts één opdrachtgever had en zich niet onderscheidde van de beveiligers met een arbeidsovereenkomst, het gegeven dat het beveiligingswerk de kernactiviteit van BKBD is en structureel van karakter is, dat over de inhoud van de overeenkomst niet is onderhandeld en dat X geacht werd zijn volledige arbeidstijd voor BKBD in te zetten. De conclusie is dan ook dat sprake is van werkgeversgezag van BKBD. Tussen partijen is dan ook sprake van een arbeidsovereenkomst. In dit geval zijn het non-concurrentiebeding en het relatiebeding, die beide de strekking hebben om X te beperken om na het einde van de overeenkomst werkzaam te zijn, in de schriftelijke overeenkomst niet voorzien van een motivering als vereist bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat betekent dat die bedingen nietig zijn en niet aan X tegengeworpen kunnen worden.