Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie, 13 juli 2023
ECLI:EU:C:2023:567
Feiten
Werknemer is sinds 1981 in dienst van G GmbH. Op 17 januari 2020 is beslist dat G GmbH al haar activiteiten uiterlijk 30 april 2020 zou staken en dat meer dan 10% van de 195 in dienst zijnde werknemers tussen 28 en 31 januari 2020 zou worden ontslagen. Op 17 januari 2020 is ook de raadplegingsprocedure met de ondernemingsraad als vertegenwoordiger van de werknemers ingeleid. In het kader van deze raadpleging zijn de gegevens als bedoeld in artikel 2, lid 3, eerste alinea, onder b, Richtlijn 98/59/EG, schriftelijk aan de ondernemingsraad meegedeeld. Vast staat evenwel dat er geen afschrift van deze schriftelijk medegedeelde gegevens is toegezonden aan de bevoegde overheidsinstantie, in casu de Agentur für Arbeit Osnabrück (arbeidsbureau Osnabrück, Duitsland). Op 22 januari 2020 merkte de ondernemingsraad in zijn definitieve standpunt op dat hij geen mogelijkheden zag de voorgenomen ontslagen te voorkomen. Op 23 januari 2020 is het plan voor collectief ontslag overeenkomstig de wet inzake ontslagbescherming en artikel 3 Richtlijn 98/59/EG meegedeeld aan het arbeidsbureau te Osnabrück, dat de ontvangst ervan op 27 januari 2020 heeft bevestigd. Vervolgens heeft dit arbeidsbureau voor 28 en 29 januari 2020 afspraken voor de begeleiding van 153 werknemers gemaakt die door het plan voor het ontslag werden getroffen. Bij op 28 januari 2020 ontvangen brief is werknemer ervan in kennis gesteld dat zijn arbeidsovereenkomst met G GmbH met ingang van 30 april 2020 werd beëindigd. Verzoeker in het hoofdgeding heeft bij de bevoegde arbeidsrechtbank beroep ingesteld teneinde te doen vaststellen dat zijn arbeidsverhouding niet was beëindigd. Ter ondersteuning van zijn beroep heeft hij aangevoerd dat er geen afschrift van de mededeling aan de ondernemingsraad van 17 januari 2020 aan het bevoegde openbare arbeidsbureau was toegezonden, terwijl deze toezending, die zowel door artikel 2, lid 3, tweede alinea, Richtlijn 98/59/EG als door paragraaf 17, lid 3, van de wet inzake ontslagbescherming wordt voorgeschreven, een voorwaarde vormde voor de geldigheid van het ontslag.
Prejudiciële vraag: normadressant afschriftplicht WMCO-richtlijn
Deze verwijzende rechter is van oordeel dat het feit dat het openbaar arbeidsbureau geen afschrift heeft ontvangen van de mededeling aan de ondernemingsraad in het kader van de raadpleging van deze raad, schending oplevert van paragraaf 17, lid 3, van de wet inzake ontslagbescherming, waarbij artikel 2, lid 3, tweede alinea, Richtlijn 98/59/EG in nationaal recht is omgezet. Noch die richtlijn, noch het nationale recht voorziet echter in een uitdrukkelijke sanctie voor een dergelijke schending. De verwijzende rechter is van oordeel dat hij er in dergelijke gevallen, met inachtneming van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, op toe dient te zien dat schendingen van het Unierecht worden bestraft volgens materiële en procedurele regels die overeenkomen met de regels die gelden voor vergelijkbare en even ernstige schendingen van het nationale recht, en dat de sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikkend is. Op grond van deze beginselen heeft deze rechter reeds herhaaldelijk geoordeeld dat de niet-naleving van andere verplichtingen van de werkgever in het kader van collectief ontslag dan die van paragraaf 17, lid 3, van de wet inzake ontslagbescherming, leidt tot nietigheid van het ontslag krachtens paragraaf 134 BGB wegens de bescherming van de werknemers die zij beogen te waarborgen. Wat de schending van paragraaf 17, lid 3, van de wet inzake ontslagbescherming betreft, betwijfelt de verwijzende rechter evenwel of deze schending ook tot een dergelijke nietigheid kan leiden. Om een dergelijke bepaling als een wettelijk verbod in de zin van paragraaf 134 BGB te kunnen aanmerken, moet namelijk worden vastgesteld of paragraaf 17, lid 3, tot doel heeft een individuele bescherming te verlenen aan werknemers die betrokken zijn bij een collectieve ontslagprocedure, waarvoor bijgevolg een uitlegging van artikel 2, lid 3, tweede alinea, Richtlijn 98/59/EG vereist is.
Oordeel
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.
Afschrift melding WMCO aan bevoegd gezag heeft niet tot doel de bij collectief ontslag betrokken werknemers een individuele bescherming te verlenen
Volgens artikel 2, lid 2, Richtlijn 98/59/EG heeft de raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers tot doel opzeggingen van arbeidsovereenkomsten te voorkomen of de omvang ervan te verminderen alsook de gevolgen ervan te verzachten. Voorts veronderstellen de bestaansreden en de doeltreffendheid van die raadpleging dat wordt vastgesteld welke relevante factoren in de loop daarvan in aanmerking moeten worden genomen (HvJ EG 10 september 2009, Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK e.a., C-44/08, ECLI:EU:C:2009:533, punt 46). Het Hof heeft verder gepreciseerd dat de in artikel 2, lid 3, onder b, Richtlijn 98/59/EG bedoelde gegevens tijdens de raadpleging kunnen worden verstrekt en dat dit niet noodzakelijk hoeft te gebeuren bij de opening van de procedure waarbij het overleg wordt georganiseerd. Hierbij is een zekere flexibiliteit noodzakelijk, met name gelet op het feit dat deze verplichting van de werkgever tot doel heeft de vertegenwoordigers van de werknemers in staat te stellen zo volledig en effectief mogelijk aan het overlegproces deel te nemen, en daarvoor moet alle nieuwe relevante informatie worden verstrekt tot en met het laatste moment van genoemd proces (zie in die zin Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK e.a., punten 52 en 53).
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter dus in essentie te vernemen of artikel 2, lid 3, tweede alinea, Richtlijn 98/59/EG aldus moet worden uitgelegd dat de op de werkgever rustende verplichting om de bevoegde overheidsinstantie een afschrift te doen toekomen van ten minste de in artikel 2, lid 3, eerste alinea, onder b, i) tot en met v), van deze richtlijn genoemde, schriftelijk medegedeelde gegevens, tot doel heeft de bij collectief ontslag betrokken werknemers een individuele bescherming te verlenen.
Hieruit volgt dat de gegevens die de werkgever aan de vertegenwoordigers van de werknemers moet verstrekken, in de loop van de tijd kunnen evolueren en veranderen teneinde hen in staat te stellen constructieve voorstellen te doen (zie in die zin Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK e.a., punt 51). Uit het voorgaande volgt dat de in artikel 2, lid 3, tweede alinea, Richtlijn 98/59/EG bedoelde toezending van gegevens de bevoegde overheidsinstantie slechts in staat stelt zich een beeld te vormen van de redenen van het plan voor ontslag, het aantal en de categorieën van voor ontslag in aanmerking komende werknemers, het aantal en de categorieën werknemers die hij gewoonlijk in dienst heeft, de periode die voor het doen plaatsvinden van de ontslagen wordt overwogen, en de criteria die aangelegd zouden worden bij het selecteren van de voor ontslag in aanmerking komende werknemers, voor zover de werkgever krachtens de nationale wetgevingen en/of gebruiken daartoe de bevoegdheid heeft gekregen.
Gelet op het doel van deze toezending van gegevens en op het feit dat zij plaatsvindt in een stadium waarin het collectieve ontslag door de werkgever enkel wordt overwogen, is het optreden van de bevoegde overheidsinstantie, zoals de advocaat-generaal in punt 51 van zijn conclusie aangeeft, niet gericht op de individuele situatie van elke werknemer, maar bedoeld om globaal inzicht te krijgen in de voorgenomen collectieve ontslagen. Het Hof heeft overigens reeds geoordeeld dat het in artikel 2 Richtlijn 98/59/EG vastgelegde recht op informatie en raadpleging in het leven is geroepen ten gunste van werknemers als gemeenschap en dus collectief van aard is (HvJ EG 6 juli 2009, Mono Car Styling, C-12/08, ECLI:EU:C:2009:466, punt 42). Hieruit volgt dat artikel 2, lid 3, tweede alinea, van deze richtlijn de werknemers een collectieve – en geen individuele – bescherming biedt.
Conclusie
Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 2, lid 3, tweede alinea, Richtlijn 98/59/EG aldus moet worden uitgelegd dat de op de werkgever rustende verplichting om de bevoegde overheidsinstantie een afschrift te doen toekomen van ten minste de in artikel 2, lid 3, eerste alinea, onder b, i) tot en met v), van deze richtlijn genoemde, schriftelijk medegedeelde gegevens, niet tot doel heeft de bij collectief ontslag betrokken werknemers een individuele bescherming te verlenen.