Naar boven ↑

Rechtspraak

Rechtbank Oost-Brabant, 29 september 2023
Verzoek om herziening bedrag van compensatie transitievergoeding van verlate slaper. Het besluit van het UWV om het herzieningsverzoek af te wijzen wordt evident onredelijk geacht door de bestuursrechter, waardoor het oorspronkelijke besluit niet in stand kan blijven.

Feiten

In deze uitspraak heeft het UWV een loonsanctie opgelegd aan werkgeefster, waardoor de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte is verlengd tot 15 oktober 2015. Werkgeefster en de (voormalig) werkneemster hebben op 28 december 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is opgenomen dat het dienstverband per 31 december 2018 eindigt en dat werkgever aan werkneemster een transitievergoeding van € 79.000 betaalt. Werkgeefster heeft het UWV verzocht om compensatie van de betaalde transitievergoeding. Het UWV heeft het bedrag van de compensatie op € 0 vastgesteld. Bij besluit van 17 februari heeft het UWV het bezwaar van werkgeefster tegen dit besluit ongegrond verklaard, onder meer omdat de vergoeding niet meer kan bedragen dat het bedrag dat werkgeefster verschuldigd zou zijn na 104 weken (in dit geval 18 oktober 2014). Op dat moment was er nog geen wettelijke transitievergoeding. Werkgeefster heeft op 1 oktober 2021 verzocht om herziening van het oorspronkelijke besluit. Volgens werkgeefster is sprake van een nieuw feit, omdat in het oorspronkelijke besluit is uitgegaan van een onjuiste berekening. Daarnaast is het volgens werkgeefster  evident onredelijk om niet terug te komen op het oorspronkelijke besluit.

Oordeel

De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Vervolgens moet worden beoordeeld of het bestreden besluit om niet tot herziening over te gaan evident onredelijk is. De rechtbank is van oordeel dat dit hier het geval is. Uit de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2022 blijkt dat de manier waarop het UWV de wettekst van artikel 7:673e lid 2 BW vanaf de inwerkingtreding op 1 april 2020 tot aan het moment van die uitspraak heeft uitgelegd onjuist was. Ook aan het oorspronkelijke besluit ligt deze uitleg ten grondslag en daarmee staat vast dat dit besluit onjuist was. De rechtbank betrekt bij de beoordeling dat geen sprake is van rechtspraak waarin een bestendige lijn in de rechtspraak is gewijzigd, maar dat het hier gaat om rechtspraak waarin voor het eerst is vastgesteld dat het UWV van meet af aan de wet structureel verkeerd heeft uitgelegd. Deze onjuiste uitleg heeft geleid tot het oorspronkelijke besluit, zodat na de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2022 duidelijk was dat dit besluit onjuist was. De rechtbank acht vervolgens de jurisprudentie van de CRvB van 19 juli 2023 van belang. Indien een overheidsorgaan de wet verkeerd toepast en de mogelijkheid bestaat dit te herstellen, acht de rechtbank het in beginsel onredelijk om tegen beter weten in aan die onjuiste wetstoepassing vast te blijven houden en geen gebruik te maken van de herzieningsmogelijkheid. Dit weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaar. Daarbij komt dat werkgeefster een organisatie is zonder winstoogmerk. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is en het oorspronkelijke besluit dus niet in stand kan blijven.