Naar boven ↑

Rechtspraak

FNV/VPK Packaging B.V.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 20 december 2023
ECLI:NL:RBZWB:2023:9036
Opzegging van de cao door de werkgever is niet rechtsgeldig. Uitleg openbreekclausule aan de hand van Haviltex.

Feiten

Tussen FNV en VPK is een cao gesloten met een looptijd van 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2024. In de cao is afgesproken dat per 1 januari van ieder jaar de salarisschalen structureel worden verhoogd (artikel 9.1). Ook is in de cao in artikel 4.1 een openbreekclausule opgenomen. VPK heeft bij e-mail van 20 september 2022 een beroep gedaan op de openbreekclausule om de salarisschalen aan te passen en verzocht om overleg. FNV heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie waarbij een beroep kan worden gedaan op de openbreekclausule. VPK heeft de cao opgezegd tegen 21 december 2022. FNV heeft vervolgens een beroep gedaan op de nietigheid van de opzegging. De leden van FNV hebben bijna unaniem aangegeven dat zij vast willen houden aan de in de cao gemaakte afspraken. FNV heeft VPK bij e-mail van 24 januari 2023 gevraagd om haar besluit nogmaals te heroverwegen en de cao zo uit te voeren zoals overeengekomen. VPK heeft bij e-mail van 31 januari 2023 laten weten dat zij bij haar standpunt bleef. Deze werknemers hebben een loonsverhoging van 10,75% geaccepteerd en kunnen geen rechten meer ontlenen aan artikel 9.1 cao. FNV vordert een verklaring voor recht dat de opzegging van de cao door VPK per 21 december 2022 nietig is en dat de cao is blijven gelden.

Oordeel

De opzegging van de cao is gebaseerd op artikel 4.1 cao. Beide partijen geven een andere uitleg aan de inhoud van deze bepaling, zodat deze niet eenduidig is. Om te beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 4.1 cao wordt voldaan, moet deze bepaling daarom worden uitgelegd. Niet gesteld of gebleken is dat partijen tijdens de onderhandelingen over de cao hebben onderhandeld over de tekst van artikel 4.1 cao. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat de bepaling in de cao terecht is gekomen zonder dat daar een inhoudelijk debat aan vooraf is gegaan. Beide partijen hadden bij de totstandkoming van de cao een vergelijkbare positie ten opzichte van elkaar. Uit de letterlijke bewoordingen van de eerste zin van artikel 4.1 cao blijkt dat cao-partijen verplicht zijn om met elkaar te overleggen, indien (1) zich een dusdanige wijziging van algemeen-sociaal-economische aard of wet- of regelgeving in Nederland voordoet dat (2) een van de partijen van oordeel is redelijkerwijze aan de bepalingen van de cao niet langer gebonden te kunnen worden geacht. Indien aan deze twee voorwaarden wordt voldaan en het overleg vervolgens niet binnen twee maanden tot overeenstemming leidt, dan mag de partij die de wijzigingen heeft voorgesteld de cao opzeggen. Dit blijkt uit de bewoordingen van de tweede zin van artikel 4.1 cao. Het gaat in deze zaak om de uitleg van de twee voorwaarden.

Dusdanige wijzigingen van sociaaleconomische aard

Naar objectieve maatstaven bekeken, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter uit het gebruik van het woord ‘dusdanig’ dat er sprake moet zijn van een ingrijpende wijziging. Ook moet de dusdanige wijziging algemeen, sociaal of economisch van aard zijn. Partijen zijn het erover eens dat de inflatiecorrectie waar het hier om gaat een economische wijziging is. De kantonrechter is van oordeel dat de hoge inflatie kwalificeert als een ‘dusdanige wijziging’ van economische aard in de zin van artikel 4.1 cao. Er is immers een hoge inflatie geweest. De overheid heeft zoals algemeen bekend compenserende maatregelen getroffen om de hoge inflatie de compenseren. Er is bijvoorbeeld een prijsplafond ingesteld voor de energiekosten. Het feit dat de overheid dergelijke compenserende maatregelen heeft getroffen, toont ook aan dat sprake is geweest van uitzonderlijke situatie.

Redelijkerwijs niet langer gebonden

Het gebruik van het woord ‘redelijkerwijze’ betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat iedere weldenkende ondernemer en werknemer moet inzien dat de betreffende wijziging maakt dat nakoming van de gemaakte afspraken niet van de ondernemer verwacht mag worden. Dat het hier om een ondernemingcao gaat waaraan enkel VPK als werkgever gebonden is, maakt het niet anders. De kantonrechter is van oordeel dat de hoge inflatie en de daaraan gekoppelde APC, VPK niet tot het oordeel konden brengen dat zij redelijkerwijs niet langer gebonden kon worden aan de cao. Vast staat dat het doorrekenen van de volledige APC in de lonen de bedrijfscontinuïteit niet direct in gevaar brengt. Hoewel VPK wel een belang heeft om de hoge APC niet te willen doorrekenen, is onvoldoende onderbouwd dat dit belang zodanig is dat zij redelijkerwijs niet gebonden kan worden door de cao, mede beschouwd tegen de achtergrond van artikel 9.1 cao en het signaal dat zij daarmee heeft afgegeven. De vordering van de FNV wordt dan ook toegewezen.