Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Albeda
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 12 januari 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:343
Met annotatie door mr. S.A. Slootweg
Artikel 96 Rv-procedure. Gelijke behandeling op grond van geslacht. Geschil over een bepaling in de Cao MBO over samenloop van zwangerschap- en bevallingsverlof en ‘overige vrije dagen’ (geen vakantiedagen of feestdagen). De kantonrechter stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.

Feiten

Werkneemster is fulltime in dienst van de Stichting Albeda (hierna: Albeda) in de functie docent LB op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst van werkneemster is (de laatste versie van) de collectieve arbeidsovereenkomst voor middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (hierna: Cao MBO) van toepassing. In artikel 8.1 van de Cao MBO is het aantal vakantiedagen opgenomen. In lid 10 van dit artikel is een bepaling opgenomen over de samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof en de compensatie van de vakantiedagen. De Cao MBO kent in artikel 3.1 een normjaartaak, waarbij rekening wordt gehouden met feestdagen en vakantiedagen. Een jaar kent meer dagen dan het aantal dagen dat een werknemer vult met het verrichten van werkzaamheden, vakantiedagen en feestdagen. Deze ‘overige dagen’ zijn dagen waarop de werknemer niet kan worden ingezet voor het verrichten van werkzaamheden, omdat al is voldaan aan de jaartaak. Deze overige dagen betreffen géén vakantiedagen in de zin van het BW en artikel 8.1 van de Cao MBO. Het zwangerschap- en bevallingsverlof van werkneemster overlapte met één aangewezen vakantiedag. Deze vakantiedag is door Albeda gecompenseerd. Werkneemster heeft zich in verschillende brieven aan Albeda op het standpunt gesteld dat zij voor wat betreft de samenloop van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof met dertig ‘overige dagen’ die op grond van Cao MBO niet als vakantiedagen zijn aangemerkt, maar wel als vrije dagen gelden, recht heeft op compensatie. Tussen (de gemachtigden van) partijen is hierover in de periode maart 2022 tot en met november 2022 gecorrespondeerd, zonder dat die correspondentie tot een oplossing van het gerezen geschil heeft geleid. Beide partijen hebben de kantonrechter verzocht op basis van artikel 96 Rv een beslissing te geven ten aanzien van de tussen hen gerezen geschilpunten. De kern van het geschil tussen partijen gaat over de vraag hoe de dertig overige dagen arbeidsrechtelijk moeten worden gekwalificeerd en of werkneemster recht heeft op dertien compensatiedagen, omdat haar zwangerschaps- en bevallingsverlof samenviel met dertien overige dagen waarop niet hoefde te worden gewerkt.

Oordeel

De kantonrechter stelt voorop dat de Hoge Raad in zijn uitspraak van 6 november 2020 kort samengevat heeft geoordeeld dat de bepalingen in de Cao VO op grond waarvan vakantieverlof buiten de zomervakantie niet wordt gecompenseerd in geval van samenloop met het zwangerschaps- en bevallingsverlof een direct onderscheid maken tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers, in strijd zijn met artikel 7:646 lid 1 BW en met artikel 5 lid 1 aanhef en onder e Awgb, en daarom nietig zijn. Samenloop tussen zwangerschaps- en bevallingsverlof en vakantie (art. 7:634 BW) moet volledig worden gecompenseerd. Anders dan in de Cao MBO, zijn in de Cao VO alle schoolvakanties aangemerkt als vakantie in de zin van artikel 7:634 BW. De vraag die in deze procedure voorligt, en die de Hoge Raad (nog) niet heeft beantwoord, is of de uitspraak van de Hoge Raad van 6 november 2020 ook van toepassing is als sprake is van samenloop tussen zwangerschaps- en bevallingsverlof en overige dagen. Op voorhand is de kantonrechter van oordeel dat de overige dagen in ieder geval niet als vakantie als bedoeld in artikel 7:634 BW kunnen worden aangemerkt. Of een vrijetijdsaanspraak heeft te gelden als vakantie in de zin van artikelk 7:634 BW hangt ervan af of deze aanspraak tot doel heeft de werknemer betaald verlof te verschaffen in verband met de werkbelasting die op hem drukt. Verder is van belang dat uitleg van een bepaling in een cao volgens vaste rechtspraak dient te geschieden aan de hand van de zogenoemde cao-norm. Tegen deze achtergrond bezien is de kantonrechter van oordeel dat anders dan bij de dertig wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen, niet is gebleken dat de dertig overige dagen aan werkneemster zijn toegekend met als doel om haar in verband met haar werkbelasting gelegenheid te bieden voor rust en ontspanning. Daarbij weegt mee dat in de toelichting bij de Cao MBO uitdrukkelijk is vermeld dat overige dagen geen vakantiedagen zijn. Het geschil dat partijen verdeeld houdt, speelt niet alleen bij Albeda maar in de hele mbo-sector. Partijen hebben naar voren gebracht dat de situatie dat zwangerschaps- en bevallingsverlof van werkneemsters in het mbo samenvalt met overige dagen zich veelvuldig voordoet. Werkgevers en werkneemsters nemen hierover tegengestelde standpunten in. Aangezien een fundamenteel recht (op gelijke behandeling) mogelijk in het geding is, is snel en definitief uitsluitsel over de voorliggende rechtsvraag van groot belang. Er is qua rechtsvraag en het belang van beantwoording daarvan in de onderhavige zaak een duidelijke parallel met de zaak die in 2020 aanleiding is geweest voor de Hoge Raad om prejudiciële vragen in het voortgezet onderwijs te beantwoorden. De kantonrechter ziet in de onderhavige zaak aanleiding om prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad, alvorens een eindvonnis te wijzen.