Naar boven ↑

Rechtspraak

HB/Bundesrepublik Deutschland
Hof van Justitie van de Europese Unie, 17 oktober 2024
ECLI:EU:C:2024:889
De in Richtlijn 2000/78/EG genoemde gronden zijn limitatief en hebben geen betrekking op discriminatie op grond van de beroepscategorie of de arbeidsplaats (verschillende pensioenontslagleeftijden federale versus deelstaatrechters vallen niet onder reikwijdte richtlijn).

Feiten

HB, geboren op 20 september 1960, is rechter in het Bundesgerichtshof en is als federale rechter onderworpen aan een verplichte pensioenleeftijd, die is vastgesteld op 67 jaar. Het DRiG biedt HB geen enkele mogelijkheid om uitstel van de pensionering te krijgen en bepaalt dat voor personen die in 1960 zijn geboren, de wettelijke pensioenleeftijd 66 jaar en 4 maanden bedraagt. Volgens HB wordt hij rechtstreeks gediscrimineerd op grond van leeftijd, aangezien ten eerste federale ambtenaren, wier wettelijke pensioenleeftijd dezelfde is als de zijne, hun pensionering overeenkomstig par. 53 BBG met maximaal drie jaar kunnen uitstellen, en ten tweede rechters van de deelstaat Baden-Württemberg (Duitsland), wier pensioenleeftijd in beginsel eveneens 67 jaar is, op grond van par. 6, lid 2, eerste volzin, van het Landesrichter- und Staatsanwaltsgesetz des Landes Baden-Württemberg om uitstel van hun pensionering kunnen verzoeken voor een periode van maximaal één jaar, zonder echter het einde van de maand waarin zij de leeftijd van 68 jaar bereiken, te overschrijden.

Het BMJ betwist dat er in casu sprake is van directe discriminatie op grond van leeftijd in de zin van artikel 2, lid 1, onder a van Richtlijn 2000/78/EG. Het BMJ betoogt in dit verband met name dat, om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een dergelijke discriminatie, geen vergelijking kan worden gemaakt tussen een federale rechter enerzijds en federale ambtenaren of rechters van de deelstaten anderzijds, aangezien de voordracht van federale rechters fundamenteel verschilt van de benoeming van federale ambtenaren en rechters van de deelstaten. Gesteld dat er sprake is van een ongelijke behandeling, dan is deze bovendien gerechtvaardigd, aangezien par. 48, leden 1 en 2, DRiG een evenwichtige leeftijdspiramide binnen de magistratuur beoogt te bereiken, gezien het feit dat juist door de pensionering van oudere werknemers beginners in het beroep toegang tot de openbare dienst kunnen krijgen. De regeling heeft bovendien voordelen wat betreft de voorspelbaarheid van het personeelsverloop in het licht van de bijzonderheden bij de selectie van rechters. Ten slotte heeft de voorspelbare en voortdurende opening van posten in de hogere rangen tot gevolg dat rechters ertoe worden aangespoord zich meer in te zetten.

De verwijzende rechter stelt prejudiciele vragen aan het Hof van Justitie EU.

Oordeel

Het Hof van Justiite EU oordeelt als volgt. 

Verschil in pensioenleeftijd tussen federale rechters en rechters van deelstaten is niet gebaseerd op leeftijd maar beroepscategorie en valt niet onder de reikwijdte van Richtlijn 2000/78/EG

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 2, onder a van richtlijn 2000/78/EG aldus moet worden uitgelegd dat een nationale regeling volgens welke federale rechters hun pensionering niet kunnen uitstellen, terwijl federale ambtenaren en rechters van de deelstaten dit wel kunnen, tot een rechtstreeks op leeftijd gebaseerd verschil in behandeling in de zin van deze bepaling leidt. 

Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, zijn de in artikel 1 van Richtlijn 2000/78/EG genoemde gronden limitatief en heeft deze richtlijn geen betrekking op discriminatie op grond van de beroepscategorie of de arbeidsplaats (HvJ EU 21 mei 2015, SCMD, C-262/14, ECLI:EU:C:2015:336, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In casu doet het in de eerste vraag bedoelde verschil in behandeling zich niet voor tussen federale rechters die na de in par. 48, lid 1, DRiG vastgestelde leeftijd niet langer mogen doorwerken, en federale rechters die deze leeftijd nog niet hebben bereikt en wel mogen blijven werken, maar betreft het een verschil in behandeling tussen enerzijds federale rechters en anderzijds federale ambtenaren en rechters van de deelstaten, met name die van de deelstaat Baden-Württemberg. Zoals blijkt uit het nationale rechtskader zijn de bepalingen die de uitoefening van de functies van deze verschillende rechters en ambtenaren beheersen, neergelegd in duidelijk los van elkaar staande wetgevingshandelingen. Binnen deze persoonscategorieën oefenen degenen die daartoe behoren niet dezelfde functies uit, en de omstandigheden waarin deze functies worden uitgeoefend zijn specifiek voor elke categorie.

Bijgevolg is het verschil in behandeling tussen federale rechters enerzijds en federale ambtenaren en rechters van de deelstaten anderzijds, met name die van de deelstaat Baden-Württemberg, gebaseerd op de functie die deze verschillende persoonscategorieën respectievelijk bekleden. Hieruit volgt dat een verschil in behandeling als bedoeld in de eerste vraag is gebaseerd op de beroepscategorie waartoe de betrokkenen op federaal en regionaal niveau behoren en niet op leeftijd.