Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 31 december 2024
ECLI:NL:RBAMS:2024:7926
Feiten
Werknemer is met ingang van 26 augustus 2013 bij Sanquin Plasma Products B.V. (hierna: SPP), de rechtsvoorganger van Prothya Biosolutions Netherlands B.V. (hierna: Prothya), in dienst getreden in de functie van schoonmaker op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De destijds aangegane arbeidsovereenkomst bevat geen eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW. Wel bevat de arbeidsovereenkomst een dynamisch incorporatiebeding voor wat betreft de cao Sanquin (hierna: de cao). In 2018 is Prothya verzelfstandigd en ondergebracht in SPP. Per 1 januari 2021 zijn de aandelen van SPP overgedragen aan Prothya. Door overgang van onderneming zijn de werknemers van SPP, waaronder werknemer, overgegaan naar Prothya. Volgens de procesafspraken tussen Prothya en de vakbonden CNV en FNV blijft de cao van toepassing voor werknemers die voor de verzelfstandiging in dienst waren van SPP zolang er geen nieuwe cao is. In februari 2023 is Prothya een AVR overeengekomen met de OR. In dat kader is werknemers een keuze voorgelegd tussen de AVR en de cao. Werknemer heeft gekozen voor de cao. Prothya heeft in 2021 en 2022 het salaris van alle medewerkers conform de AVR geïndexeerd, ook dat van werknemer. Vanaf 2023 is dat bij hem niet meer het geval. Zijn salaris is sindsdien “bevroren”. In onderhavige procedure vordert werknemer dat voor recht wordt verklaard dat Prothya als gevolg van het dynamisch incorporatiebeding gehouden is de huidige evenals toekomstige versies van de cao na te leven en dat Prothya wordt veroordeeld de salarisverhogingen uit die cao, alsmede de uit te betalen ORT en het Keuzebudget, per 1 februari 2023 en per 1 november 2023 toe te passen. Prothya stelt zich op het standpunt dat zij niet is gehouden de opvolgende versies van de cao toe te passen. Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat Prothya op basis van het dynamisch incorporatiebeding in de arbeidsovereenkomst verplicht is de opvolgende cao’s toe te passen, verzoekt Prothya voor recht te verklaren dat zij gerechtigd is op de voet van artikel 7:611 BW de arbeidsovereenkomst met werknemer eenzijdig te wijzigen in die zin dat de AVR op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Beide partijen hebben verwezen naar het arrest van de Hoge Raad inzake FNV/IDL (ECLI:NL:HR:2024:1068); werknemer meent dat dit zijn zienswijze steunt, Prothya meent dat er belangrijke verschillen zijn (het gaat in casu om een ondernemings-cao en er is geen eenzijdig wijzigingsbeding afgesproken). Naar het oordeel van de kantonrechter heeft het Hof van Justitie in het arrest Asklepios als uitgangspunt gekozen dat een dynamisch incorporatiebeding overgaat op de verkrijger. Voorwaarde is wel dat het nationale recht een wijziging met wederzijdse instemming of een eenzijdige wijziging mogelijk maakt. Of het om een ondernemings-cao gaat of om een bedrijfstak-cao doet niet meer ter zake. Dat onderscheid is ook niet in het recente arrest van de Hoge Raad terug te vinden. Het argument van Prothya dat de mogelijkheid om arbeidsvoorwaarden te wijzigen via artikel 7:611 BW te beperkt is, is volgens de kantonrechter onvoldoende steekhoudend. De door werknemer gevraagde verklaring voor recht is derhalve toewijsbaar. Vervolgens beoordeelt de kantonrechter of werknemer op grond van artikel 7:611 BW gehouden is in te stemmen met toepassing van de AVR. Die vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend. De noodzaak van een grotere flexibiliteit in arbeidsvoorwaarden waarop Prothya zich beroept, gaat naar het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de soort functie als die van werknemer, te weten schoonmaker, niet op. Hoewel de kantonrechter de wens van Prothya tot harmonisatie van arbeidsvoorwaarden begrijpt, legt dit niet veel gewicht in de schaal. Er zijn tal van bedrijven en arbeidsorganisaties, zeker in geval men actief is op het gebied van overnames, waar sprake is van meerdere regimes van arbeidsvoorwaarden. Dat sprake was van een dynamisch incorporatiebeding en het ontbreken van een eenzijdig wijzigingsbeding was haar bij de overname bekend of had haar bekend kunnen zijn. De kantonrechter is van oordeel dat er op grond van de aangevoerde omstandigheden geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die nopen tot een wijziging van de afgesproken arbeidsvoorwaarden, nu werknemer daarmee niet instemt. Daarnaast hecht de kantonrechter waarde aan het door werknemer aangekaarte belang dat hij voorkeur heeft voor behartiging van zijn arbeidsvoorwaardelijke belangen door een vakbond, omdat dat hem zekerheid en vertrouwen geeft. De vorderingen van werknemer worden derhalve toegewezen, waarbij de gevorderde wettelijke verhoging nog wel wordt gematigd tot 35%.