Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 28 januari 2025
ECLI:NL:GHARL:2025:429
Feiten
Werknemer is met ingang van 1 januari 2019 bij RWS werkzaam geweest in de functie van managementondersteuner. De aanstelling is op 1 januari 2020 als gevolg van de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (WNRA) omgezet in een arbeidsovereenkomst. Vanaf 1 januari 2019 heeft werknemer met het openbaar vervoer naar zijn werk gereisd. In februari 2019 heeft werknemer verzocht of hij met de auto naar het werk mocht komen in verband met rugklachten. Werknemer was namelijk bij de bedrijfsarts geweest en die heeft geconcludeerd dat werknemer niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen. Werknemer heeft vervolgens aan zijn leidinggevende verzocht om een volledige tegemoetkoming van zijn reiskosten. Daar heeft RWS mee ingestemd en daarover zijn afspraken gemaakt. Op 15 oktober 2021 is werknemer uit dienst getreden. Deze zaak gaat over de vraag of RWS de met werknemer afgesproken reiskosten correct heeft uitbetaald. De kantonrechter heeft de door werknemer gevorderde verklaringen voor recht dat RWS de uitbetalingen niet correct heeft gedaan afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering tot vergoeding van door hem ondervonden schade. Werknemer heeft hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Het hof overweegt dat partijen het erover eens zijn dat, vanwege zijn medische situatie, de extra reiskosten per auto van werknemer volledig worden vergoed door RWS. De discussie gaat erover wat partijen hebben afgesproken over de financiering van deze vergoeding. Geoordeeld wordt dat RWS voldoende heeft gesteld om ervan uit te kunnen gaan dat met werknemer de door haar gestelde afspraak is gemaakt. Verwezen wordt naar voormelde e-mail van 8 april 2020 van werknemer zélf waarin hij immers met zoveel woorden deze afspraak bevestigt. Deze afspraak houdt in dat het IKB-budget wordt aangewend voor de financiering van de extra reiskosten maar alleen voor zover werknemer van het IKB-budget geen gebruik maakt voor andere bestedingsdoelen. Als hij dat wel zou doen en het budget biedt niet voldoende ruimte dan wordt voor het tekort aan financiering gebruikgemaakt van de arbeidsmarkttoelage. Mede naar aanleiding van deze e-mail heeft RWS kort daarna een vaststellingsovereenkomst opgesteld die werknemer nooit heeft ondertekend maar de tekst daarvan spoort wel volledig met zijn eigen e-mail. Verder heeft werknemer niet gesteld, en evenmin is aan het hof gebleken, dat de afspraken van partijen over deze wijze van financiering van de hogere reiskostenvergoeding in strijd zijn met de cao Rijk of andere regelgeving, temeer nu het verkrijgen van een hogere reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer een bestedingsdoel is waarvoor het IKB-budget door de werknemer mag worden aangewend. De bezwaren van werknemer met betrekking tot zijn reisschema zien op de coronaperiode. Kort gezegd: volgens RWS heeft werknemer toen minder dan de overeengekomen vier dagen per week op kantoor gewerkt. Werknemer zegt dat dit niet klopt en dat hij meer dagen per week heeft gewerkt dan de kantonrechter heeft vastgesteld. Partijen hebben afgesproken dat het woon-werkverkeer van werknemer zal worden vergoed. Het is een feit van algemene bekendheid dat gedurende de coronapandemie door de centrale overheid maatregelen werden afgekondigd die het fysiek werken op de vaste werkplek ernstig belemmerden. Werknemer verwijst daar ook naar door op te merken dat er maar heel weinig mensen op kantoor waren en dat hij hierdoor niet met verklaringen van collega’s kan aantonen dat hij er vier dagen per week was. Het hof gaat uit van de door de kantonrechter vastgestelde reisdagen over de periodes 2 en 3. Werknemer heeft de verklaring van mevrouw X onvoldoende weersproken. Daarnaast had het voor werknemer toch mogelijk moeten zijn geweest om documenten uit zijn eigen (bank)administratie aan het hof te tonen waaruit kan worden afgeleid dat hij gedurende de beide periodes inderdaad 1.100 km per week naar kantoor en terug naar huis reisde met de auto. Dat heeft hij nagelaten. Alle bezwaren (grieven) van werknemer tegen het bestreden vonnis gaan niet op. Dat betekent dat zijn vorderingen worden afgewezen.