Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 8 april 2025
ECLI:NL:GHAMS:2025:957
Feiten
Werknemers werkten in 2013 als internationaal vrachtwagenchauffeur. Zij hadden een in het Hongaars opgestelde arbeidsovereenkomst gesloten met Silo-Tank. Deze Hongaarse vennootschap is een zusterbedrijf van Van den Bosch Transporten B.V., gevestigd te Erp in Noord-Brabant (verder aan te duiden als VdBT). VdBT viel in 2012-2013 onder de werking van de cao Goederenvervoer. Daarnaast was de cao Beroepsgoederenvervoer in de periode van 31 januari 2013 tot en met 31 december 2013 algemeen verbindend verklaard. In deze procedure vorderen werknemers, voor zover in hoger beroep na twee verwijzingsarresten van belang, veroordeling van werkgever tot betaling van achterstallige salarissen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging. Zij hebben daaraan ten grondslag gelegd dat werkgever gehouden is Nederlandse arbeidsvoorwaarden toe te passen en Nederlands loon te betalen op grond van artikel 6 EVO, dan wel op grond van artikel 8 Rome I Verordening. Verder hebben zij zich beroepen op de Detacheringsrichtlijn.
Oordeel
Gewoonlijke werkland
Onder verwijzing naar de rechtspraak van Hof van Justitie EU heeft de Hoge Raad als toetsingskader gehanteerd dat onder gewoonlijk werkland wordt verstaan het land “waar of van waaruit de werknemer, rekening gehouden met alle elementen die deze werkzaamheid kenmerken, het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult”. Om vast te stellen in of vanuit welk land de werknemer het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult, dient de rechter “met name” te onderzoeken in welk land zich de plaats bevindt van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht, instructies voor zijn opdrachten ontvangt en zijn werk organiseert, alsmede de plaats waar zich de arbeidsinstrumenten bevinden; verder moet de rechter nagaan in welke plaatsen het vervoer hoofdzakelijk wordt verricht, in welke plaatsen de goederen worden gelost en naar welke plaats de werknemer na zijn opdrachten terugkeert.
“Met name-criteria”
Het hof oordeelt dat inmiddels feitelijk vaststaat dat de internationale ritten in de relevante periode werden uitgevoerd vanuit Nederland. De werkzaamheden begonnen en eindigden daar. De transportopdracht bestond uit het besturen van vrachtwagens en niet uit het reizen van en naar de vrachtwagens. Het eerste ‘met name’-criterium wijst derhalve op Nederland. De plaats waar de chauffeurs instructies voor hun opdrachten ontvingen en hun werk organiseerden, is bij hoog mobiele werkzaamheden die zij verrichtten niet vast te stellen. Het tweede ‘met name’-criterium wijst op geen specifiek land als het gewoonlijke werkland. Het hof oordeelt dat inmiddels ook feitelijk vaststaat dat de vrachtwagens waarmee de chauffeurs hun transportopdrachten verrichtten in Nederland aan hen ter beschikking werden gesteld. Het derde ‘met name’-criterium wijst derhalve op Nederland. De chauffeurs verrichtten in de relevante periode hoofdzakelijk transportopdrachten in diverse landen, die globaal aangeduid kunnen worden als Noordwest-Europa. Niet blijkt dat de chauffeurs hun transportopdrachten hoofdzakelijk in één land uitvoerden. De internationale ritten waarop zij werden ingezet werden slechts voor een zeer beperkt deel in tijd en in kilometrage in Nederland uitgevoerd. Het vierde criterium wijst op geen specifiek land als het gewoonlijke werkland. De vervoerde goederen werden op diverse plaatsen in Noordwest-Europa gelost, meestal buiten Nederland. Het vijfde criterium wijst op geen specifiek land als het gewoonlijke werkland. Het hof oordeelt dat feitelijk vaststaat dat de chauffeurs na hun opdrachten naar Hongarije terugkeerden. Het vijfde criterium wijst derhalve niet op Nederland. In het kader van het vaststellen van het gewoonlijke werkland wijzen slechts twee ‘met name’-criteria op Nederland.
Kennelijk nauwere band
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 september 2018 bij de beantwoording van de vraag of de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het gewoonlijke werkland uiteengezet dat de rechter rekening dient te houden met alle omstandigheden die de arbeidsbetrekking kenmerken, waarbij belangrijke betekenis toekomt aan de vraag in welk land de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, en in welk land hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen. Ook dient de rechter rekening te houden met omstandigheden zoals de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden. De Hoge Raad heeft hieraan toegevoegd dat, door te overwegen dat het feit dat de chauffeurs belastingen en sociale premies betaalden in Hongarije enkel te maken heeft met het feit dat zij daar woonden, het hof heeft miskend dat reeds de omstandigheid dat in een bepaald land belastingen en sociale premies worden afgedragen, als zodanig van belang is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een nauwere band met een ander land dan het gewoonlijke werkland.
Prejudiciële vragen
Het hof vraagt zich af of een dergelijke ‘verabsolutering’ van de verzekeringsplicht wel aansluit bij de doelstelling van de kennelijk nauwere band-exceptie en hoe de verabsolutering van de verzekeringsplicht door de Hoge Raad zich verhoudt tot de passende bescherming van de werknemer als sociaaleconomisch zwakkere partij, temeer daar de aansluiting bij de sociale beschermingsregelingen niet in onderlinge overeenstemming tussen partijen is gebeurd, maar door werkgever of als gevolg van door haar gemaakte keuzes aan de chauffeurs is opgelegd. Het hof verzoekt het HvJ EU derhalve uitspraak te doen met betrekking tot de volgende prejudiciële vragen:
(1) Kunnen bij de vaststelling van de kennelijk nauwere band de met name-criteria (en dan met name de verzekeringsplicht) onverkort worden toegepast in het internationale wegtransport?
(2) Welke factoren kunnen in het internationale wegtransport naast de met name-criteria nog meer (of vooral) van belang zijn?
(3) In hoeverre is hierbij van belang dat de aansluiting bij de sociale beschermingsregelingen niet in onderlinge overeenstemming tussen partijen is gebeurd, maar door werkgever is opgelegd?
Partijen krijgen de gelegenheid zich hierover uit te laten.