Naar boven ↑

Rechtspraak

Psychische klachten maken dat de verwijtbare werkloosheid betrokkene niet in overwegende mate kan worden verweten.

Betrokkene is met ingang van 10 mei 2010 aangesteld bij de gemeente Rotterdam. Hij is werkzaam op basis van een aanstelling in tijdelijke dienst met een proeftijd van twee jaar. Betrokkene valt op 28 oktober 2011 uit wegens psychische klachten voor zijn werkzaamheden. Bij besluit van 23 december 2011 verleent appellant betrokkene met ingang van 1 januari 2012 eervol ontslag op eigen verzoek. Na beëindiging van een ZW-uitkering vraagt betrokkene bij UWV een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan. Bij besluit van 13 november 2013 beslist UWV dat betrokkene vanaf 25 oktober 2013 wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze uitkering blijvend geheel wordt geweigerd wegens verwijtbare werkloosheid omdat betrokkene zelf ontslag heeft genomen zonder dat dit volgens de werkgever nodig was. Het bezwaar van betrokkene wordt ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene niet heeft voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos is geworden, maar dat UWV niet heeft onderzocht of het niet nakomen van die verplichting betrokkene in overwegende mate kan worden verweten. Met toepassing van artikel 8:51a van de Awb stelt de rechtbank UWV in de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen. Bij de aangevallen uitspraak verklaart de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond. UWV heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak geen nader onderzoek verricht naar de vraag of het niet nakomen van de verplichting tot het voorkomen van verwijtbare werkloosheid betrokkene in overwegende mate kan worden verweten. Daarmee is het geconstateerde gebrek niet hersteld. Appellant stelt zich op het standpunt dat de aangevallen uitspraak onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat de rechtbank hem, als overheidswerkgever, ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. Appellant kan zich ook inhoudelijk niet verenigen met de aangevallen uitspraak.

De Raad komt tot de volgende beoordeling. Appellant heeft terecht aangevoerd dat het op de weg van de rechtbank had gelegen toepassing te geven aan artikel 8:26 van de Awb en om appellant, als overheidswerkgever, in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen. Omdat de zaak geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, zal de zaak niet worden teruggewezen naar de rechtbank.

Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Als de werknemer de verplichting om werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, weigert UWV op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert UWV de uitkering niet over de volledige uitkeringsduur, maar over ten hoogste een periode van 26 weken over de helft van het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd of niet zou zijn ontstaan. Tussen partijen is niet meer in geschil dat betrokkene verwijtbaar werkloos is geworden. Partijen worden alleen nog verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of betrokkene het niet nakomen van de verplichting om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt, niet in overwegende mate kan worden verweten. Bij betrokkene was sprake van ernstige spanningsklachten, stemmingsklachten en slaapproblemen nadat er problemen waren ontstaan op de werkvloer. Betrokkene heeft mede op basis van het advies van de psycholoog besloten ontslag te nemen om de invloed van de stressveroorzakende factor tot een minimum te beperken en zijn psychische klachten te verminderen. Gelet hierop, en mede gelet op het feit dat UWV alleen dossieronderzoek naar de psyche van betrokkene heeft verricht, heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de werkloosheid betrokkene niet in overwegende valt te verwijten.