Naar boven ↑

Rechtspraak

UWV heeft zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat een verzoek om verlenging van de export van de WW-uitkering slechts wordt ingewilligd als sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is geen sprake.

Voor de hieraan voorafgaande besluitvorming, en een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar het verzoek van 26 oktober 2016. Kort samengevat is appellant met ingang met 2 mei 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De partner van appellant is sinds 1 september 2012 werkzaam in Zwitserland en appellant is met haar mee verhuisd naar Zwitserland. Een aanvraag van appellant om gedurende de periode van 1 september 2012 tot en met 30 november 2012 met behoud van WW-uitkering werk te zoeken in Zwitserland is door UWV toegewezen. Bij besluit van 21 november 2012 weigert UWV om de export van zijn WW-uitkering met drie maanden te verlengen na 30 november 2012. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar verklaart UWV bij beslissing op bezwaar van 16 januari 2013 ongegrond, met als reden dat Verordening (EG) 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels (Vo 883/2004) weliswaar de mogelijkheid biedt om de export van een WW-uitkering met drie maanden te verlengen, maar dat UWV van deze mogelijkheid geen gebruik maakt en daarbij aansluit bij nationaalrechtelijke regels. De Raad stelt prejudiciële vragen met het oog op de export van WW-uitkeringen aan het Hof van Justitie (CRvB 26 oktober 2016, SZR 2016-1067). Het Hof van Justitie heeft op 21 maart arrest gewezen (C-551/16) in deze zaak. Het Hof verklaart voor recht: artikel 64, lid 1, onder c, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet in de weg staat aan een nationale maatregel, zoals die in het hoofdgeding, waarbij het bevoegde orgaan wordt voorgeschreven in beginsel elk verzoek om verlenging van de export van een werkloosheidsuitkering na drie maanden te weigeren, tenzij weigering van dat verzoek naar het oordeel van dit orgaan tot een onredelijke uitkomst zou leiden.

De Raad oordeelt als volgt. Aan de orde is de vraag of UWV terecht geen gebruik heeft gemaakt van de hem in de tweede volzin van artikel 64, eerste lid, onder c, van Vo 883/2004 gegeven bevoegdheid om de export van de WW-uitkering van appellant met drie maanden te verlengen. Uit Schiphorst/UWV volgt dat het de lidstaat, in dit geval Nederland, toegestaan is om maatregelen vast te stellen op grond waarvan verlenging van de exportperiode van de werkloosheidsuitkering tot maximaal zes maanden slechts kan worden toegekend indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. UWV heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat een verzoek om verlenging slechts wordt ingewilligd als sprake is van bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan volgens UWV aan de orde zijn als een werkloze aan het einde van de eerste drie maanden in een traject zit met een concreet uitzicht op werkhervatting, blijkend uit een door een werkgever ondertekende intentieverklaring en waarvoor langer verblijf in de betreffende lidstaat noodzakelijk is. Volgens UWV gaat het dan hooguit om een aantal weken. Ook als de kans op werk in het andere land aantoonbaar (veel) groter zou zijn, zou het weigeren van een verlenging onder omstandigheden niet redelijk kunnen zijn. Ter zitting van 17 maart 2016 bij de Raad is komen vast te staan dat appellant op 30 november 2012 niet beschikte over een ondertekende verklaring van een werkgever in Zwitserland die voornemens was om hem in dienst te nemen. Uiteindelijk heeft appellant per 1 juli 2013 een baan in Zwitserland gevonden. UWV heeft zich dan ook met juistheid op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat appellant concreet uitzicht had op een baan, waardoor hij genoodzaakt was langer in Zwitserland te verblijven. Ook anderszins is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan UWV niet had mogen besluiten om de verlenging van de export van de WW-uitkering te weigeren. De beroepsgrond dat Duitsland wel de export van de WW-uitkering verlengt en er sprake is van discriminatie, kan niet slagen. Zoals uit het arrest [naam] volgt, is iedere lidstaat bevoegd om binnen de door het recht van de Unie toegestane grenzen regels vast te stellen op grond waarvan verlenging van de exportperiode van de WW-uitkering tot maximaal zes maanden wordt toegestaan. Dat door de lidstaten verschillend invulling wordt gegeven aan deze bevoegdheid betekent niet dat er sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.