Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 17 oktober 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:4526

werknemer/werkgever

Vordering tot wedertewerkstelling. Na ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de Arbeidsrechtbank Antwerpen bestaat tussen partijen geen rechtsverhouding meer. Afstemmingsregel.

Feiten

Werknemer is sinds 1 januari 2010 bij werkgever in dienst in de functie van Executive Director Supply Chain Europe. Met ingang van 10 juni 2016 is werknemer vrijgesteld van werk. Sinds 16 juni 2016 woont werknemer in Belgiƫ. Bij dagvaarding van 16 augustus 2016 heeft werkgever bij de Arbeidsrechtbank Antwerpen ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer gevorderd. Bij vonnis van 28 maart 2017 heeft de Arbeidsrechtbank Antwerpen onder toepassing van het Nederlandse arbeidsrecht de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden onder toekenning van een transitievergoeding aan werknemer. Werknemer vordert in de onderhavige procedure wedertewerkstelling. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer afgewezen. Tegen dit vonnis komt werknemer in hoger beroep.

Oordeel

Werkgever heeft gewezen op de omstandigheid dat na ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de Arbeidsrechtbank Antwerpen tussen partijen geen rechtsverhouding meer bestaat. Er bestaat thans geen arbeidsovereenkomst meer en die kan volgens werkgever ook niet met terugwerkende kracht worden hersteld. Dit verweer van werkgever slaagt. Tussen partijen staat vast dat de Arbeidsrechtbank te Antwerpen in de tussen partijen gevoerde bodemprocedure de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst (na herstelvonnis) heeft ontbonden met ingang van 30 april 2017. De beslissing van de Arbeidsrechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarbij geldt dat ingevolge het bepaalde in artikel 7:683 lid 1 BW het instellen van hoger beroep tegen deze beslissing de tenuitvoerlegging van de beslissing niet schorst. De beslissing heeft tot gevolg dat thans geen arbeidsovereenkomst tussen partijen meer bestaat. In dat geval bestaat op dit moment ook geen grond om van werkgever te verlangen dat zij werknemer tot het verrichten van werkzaamheden toelaat. Weliswaar kan de (Belgische) appelrechter in de bodemprocedure oordelen dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is ontbonden en daarbij werkgever veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen, ook met terugwerkende kracht. Het hof is echter van oordeel dat het op grond van de zogenaamde afstemmingsregel (zie HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015 en HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128) in kort geding zijn oordeel in beginsel moet afstemmen op het oordeel van de (Belgische) bodemrechter en niet kan vooruitlopen op een daarover eventueel nog te vellen oordeel in hoger beroep. In deze zaak moet dat leiden tot afwijzing van de gevraagde voorzieningen. Het voorgaande brengt met zich dat de verlangde voorzieningen niet toewijsbaar zijn.