Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Ooms Makelaars Bedrijfshuisvesting B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 20 oktober 2017
ECLI:NL:RBROT:2017:7918

werknemer/Ooms Makelaars Bedrijfshuisvesting B.V.

Concurrentiebeding. Werknemer stelt dat hij genoodzaakt is zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen, omdat hij bij zijn werkgever geen mogelijkheden ziet om op korte tijd door te groeien. Naar voorlopig oordeel geen sprake van onbillijke benadeling door concurrentiebeding.

Feiten

Ooms, onderdeel van de Ooms Groep, houdt zich bezig met de aan- en verhuur en de aan- en verkoop van kantoren en bedrijfshallen c.a. in de regio groot Rotterdam. In de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur van 2 november 2015 is een concurrentiebeding opgenomen. Op 19 mei 2017 heeft werknemer de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 augustus 2017. Werknemer heeft zich genoodzaakt gezien zijn dienstverband bij Ooms op te zeggen, omdat hij geruime tijd geen uitdaging ervoer in zijn werkzaamheden en er bij haar geen mogelijkheden waren zich binnen de makelaardij verder te ontwikkelen of op korte termijn door te groeien. Recent heeft werknemer een dienstbetrekking binnen de makelaardij in Spijkenisse aangeboden gekregen. Werknemer vordert in kort geding het concurrentiebeding te schorsen.

Oordeel

De kantonrechter overweegt dat Ooms gemotiveerd heeft bestreden dat werknemer niet over bedrijfsgevoelige informatie zou beschikken. Verder constateert de kantonrechter dat het hier gaat om een dienstverband van ruim 2,5 jaar en dat dit beding betrekkelijk kort geleden tussen partijen werd overeengekomen, namelijk toen de arbeidsovereenkomst van werknemer met ingang van 1 december 2015 werd omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur, dat – zo heeft zij onbetwist gesteld – Ooms werknemer voorafgaand aan zijn opzegging heeft medegedeeld dat zij hem aan de postcontractuele bedingen zou houden en dat werknemer daarna de arbeidsovereenkomst op zijn initiatief evenwel heeft doen eindigen, wetende dat Ooms kort daarvoor nog een collega van werknemer, Y ,tot en met een gerechtelijke procedure, met succes, aan een concurrentiebeding heeft gehouden. Tegen deze achtergrond bezien is het door Ooms ingenomen standpunt dat werknemer deze situatie ‘met open ogen’ over zichzelf heeft afgeroepen, bepaald niet onbegrijpelijk te noemen. Ook weegt mee dat, zo is niet in geschil, aanvaarding van de werknemer aangeboden functie in Spijkenisse een positieverbetering zou betekenen met (groei)mogelijkheden welke Ooms hem niet (op korte termijn) zou kunnen bieden. Daartegenover staat echter wel dat, zo is namelijk evenmin in geschil, Ooms werknemer heeft aangeboden, zij het onder verband van een studiekostenbeding, de NVMSOM-opleiding op haar kosten af te ronden en zij hem een loonsverhoging heeft aangeboden als hij zou blijven, waarop werknemer niet is ingegaan. Ook staat overigens als onbetwist vast dat werknemer niet heeft gesolliciteerd op de door het vertrek van zijn collega Y vrijgekomen functie van makelaar. Daarnaast heeft Ooms, in reactie op het standpunt van werknemer dat hij met zijn gezin in zijn woonplaats is geworteld en verhuizing niet van hem kan worden verlangd, gemotiveerd betoogd – hetgeen werknemer daarna niet meer heeft betwist – dat de reistijd van werknemer naar een werkgever buiten het geografisch gebied waarop het beding ziet, relatief beperkt is en niet meer hoeft te bedragen dan zijn reistijd naar de door werknemer beoogde werkgever in Spijkenisse. Verder heeft Ooms aangevoerd dat er bij haar weten veel vacatures zijn voor mensen zoals werknemer en dat niet gebleken is van enige afwijzing naar aanleiding van een door werknemer verrichte sollicitatie. Daarop heeft werknemer ter zitting erkend niet elders te hebben gesolliciteerd, maar wel ‘uit informeel overleg’ te hebben begrepen dat hij buiten de regio weinig kans maakt. Bij deze stand van zaken staat voor de kantonrechter, zonder verder bewijs, niet vast dat het beding werknemer (in ernstige mate) belemmert elders een passende werkkring te vinden c.q. inkomen te verwerven. De kantonrechter wijst de vordering van werknemer af.