Naar boven ↑

Rechtspraak

Sanquin Plasma Products BV/werkneemster
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 13 oktober 2017
ECLI:NL:RBAMS:2017:7988

Sanquin Plasma Products BV/werkneemster

Afwijzing ontbindingsverzoek, primair op de h-grond, subsidiair op de d- en g-grond. Argumenten h-grond zien hoofdzakelijk op functioneren werkneemster en horen dus thuis bij de d-grond. Voor toewijzing op die d-grond is in ieder geval vereist de mogelijkheid tot verbetering en niet blijkt dat die mogelijkheid is geboden.

Feiten

Werkneemster is op 1 mei 2017 in dienst getreden bij Sanquin Plasma Products BV (hierna: Sanquin). Een aantal maanden later, in augustus 2017, verzoekt Sanquin ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werkneemster, primair op de h-grond. Volgens Sanquin blijkt uit een e-mailwisseling en verklaringen van collega’s dat werkneemster stelselmatig haar eigen weg wilde doordrukken bij het zoeken van kandidaten voor openstaande functies. Ze had volgens Sanquin moeite instructies van haar leidinggevende te accepteren. De druppel voor Sanquin was dat werkneemster op 9 en 10 augustus 2017 achtereenvolgens de interne klant in een discussie betrok, vervolgens de directeur en dat zij ten slotte op een bijeenkomst verscheen terwijl haar te verstaan was gegeven dat haar aanwezigheid niet gewenst was.

Oordeel

De feiten zoals die door Sanquin zijn gepresenteerd vormen onvoldoende grond voor ontbinding. Een voorval in juni 2017 waarbij werkneemster een werkplek zou hebben opgeëist, had destijds reden kunnen zijn voor een gesprek, maar meer ook niet. Uit de e-mailwisseling over het invullen van een aantal vacatures kan worden afgeleid dat werkneemster op de noodzaak daarvan bleef hameren en ook dat zij het niet eens was met X over de wijze van invulling. Een dergelijk verschil van mening betekent gezien de positie van X en werkneemster echter niet dat werkneemster hiervan een verwijt kan worden gemaakt, zij heeft ook onderkend dat de beslissing uiteindelijk aan X was. Dat werkneemster is blijven hameren op invulling van de vacatures kan irritatie gewekt hebben bij X, maar is vanuit de positie van werkneemster begrijpelijk. Dat zij daarbij interne (governance)regels zou hebben genegeerd is wel gesteld, maar niet concreet gemaakt of onderbouwd. Mogelijk heeft werkneemster wel (te) gemakkelijk het meningsverschil dat zij met X had aan anderen voorgelegd, maar dat is geen reden voor ontslag. Voor zover Sanquin betoogt dat alle door haar opgevoerde feiten onderbouwen dat collega’s niet meer met werkneemster willen samenwerken, had dat reden moeten zijn met haar en die collega’s in gesprek te gaan, te zoeken naar een oplossing en werkneemster gelegenheid te bieden die oplossing te laten slagen. Bovendien geldt voor alle kritiek die Sanquin thans op werkneemster heeft, dat uit niets blijkt dat deze op enig moment met haar besproken is. Weliswaar heeft Sanquin gesteld dat er steeds mondeling feedback is gegeven, maar dat is niet concreet gemaakt. Voor de hand had gelegen dat die feedback – in elk geval deels – in de uitgebreide e-mailcorrespondentie terug te vinden zou zijn. Dat is niet het geval, hoogstens klinkt in die e-mails irritatie door, daar waar werkneemster blijft hameren op de noodzaak bepaalde functies in te vullen en daar waar werkneemster anderen betrekt in een discussie tussen haar en X. Werkneemster heeft die irritatie ook onderkend, zo blijkt uit haar e-mails. Het had op de weg van Sanquin en meer concreet X gelegen dit op te pakken, werkneemster erop te wijzen wat volgens Sanquin anders moest en haar vervolgens de gelegenheid te bieden daaraan te werken. Van pogingen aan de kritiekpunten te werken is echter niet gebleken. Bij die stand van zaken kan hetgeen op 10 augustus 2017 is voorgevallen ook niet de druppel vormen die de spreekwoordelijke emmer doet overlopen, zoals Sanquin heeft betoogd. Toegespitst op de aangevoerde ontslaggronden is de conclusie met inachtneming van het vorengaande als volgt. De in artikel 7:669 lid 3 onderdeel h BW opgenomen ontslaggrond geldt als een vangnetbepaling voor omstandigheden die niet vallen onder de andere ontslaggronden maar wel van dien aard zijn dat van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De regering heeft destijds benadrukt dat de h-grond niet behoort te worden gebruikt voor het repareren van een op een van de andere gronden onvoldoende onderbouwd ontslag of dat meerdere onvoldragen gronden bij elkaar worden genomen om tezamen een voldragen grond te vormen. Deze door Sanquin primair aangevoerde h-grond heeft zij deels onderbouwd door te verwijzen naar het functioneren van werkneemster en de wijze waarop zij belanghebbenden binnen en buiten Sanquin benadert. Dit kan echter niet anders worden gezien dan als een verwijt dat valt onder de – subsidiair aangevoerde en hierna te bespreken – d-grond. Dan blijft voor de h-grond slechts over dat Sanquin andere verwachtingen had van werkneemster. Dat is onvoldoende concreet. Ontbinding op de d-grond is niet toewijsbaar, omdat daarvoor in ieder geval is vereist dat aan werkneemster – reële – gelegenheid is geboden haar functioneren te verbeteren. Niet gebleken is dat dit is gebeurd. De op-non-actiefstelling was dus prematuur. Sanquin is met die op-non-actiefstelling op oneigenlijke wijze vooruitgelopen op een nog te nemen beslissing in de ontbindingsprocedure, terwijl van een zwaarwegend belang voor op-non-actiefstelling niet gebleken is. Voor zover de arbeidsverhouding inmiddels door de gang van zaken beschadigd is, mag dan ook van Sanquin worden verlangd dat zij dat herstelt. Nu werkneemster bereid is aan herstel van die verhouding te werken, zal daarom ook niet worden ontbonden op de g-grond. Het ontbindingsverzoek zal worden afgewezen en partijen zullen in overleg moeten treden over herstel van de verhoudingen. Bij vonnis van heden zal Sanquin tevens worden veroordeeld werkneemster weer tewerk te stellen. Het enkele feit dat de op-non-actiefstelling ten onrechte heeft plaatsgevonden, rechtvaardigt echter nog niet de conclusie dat sprake is van immateriële schade. Werkneemster heeft haar bij tegenverzoek ingestelde vordering enkel onderbouwd door te verwijzen naar rechtspraak over de billijke vergoeding. Dat levert geen onderbouwing op van de in dit concrete geval gestelde immateriële schade, zodat de vordering zal worden afgewezen.