Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 8 november 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:5818
werkgever/werkneemster
Feiten
Werkneemster is op 1 november 2014 bij werkgever in dienst getreden. Partijen hebben een gebruikersovereenkomst gesloten voor de aan werkneemster ter beschikking gestelde leaseauto. Bij brief van 28 april 2016 heeft werkneemster de arbeidsovereenkomst opgezegd. Bij brief van 29 april 2016 van Alphabet Nederland B.V. aan werkgever is medegedeeld dat de kosten voor beëindiging van het leasecontract € 17.253,41 bedragen. Bij vonnis in kort geding van de kantonrechter van 14 juli 2016 is werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en is de door werkgever voorgestane verrekening van de afkoopsom van de leaseauto afgewezen.
Oordeel
Partijen verschillen van inzicht over de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door werkneemster met ingang van 1 juli 2016 voor de verplichtingen uit hoofde van de gebruikersovereenkomst van de leaseauto en van de bedrijfsautoregeling. De bedrijfsautoregeling geeft bij einde dienstverband op initiatief van de werknemer drie mogelijkheden: (1) de werknemer neemt de auto mee naar de nieuwe werkgever, (2) de werknemer voldoet de kosten van vroegtijdige beëindiging van de gebruikersovereenkomst of (3) de auto wordt doorgegeven aan een andere medewerker van werkgever. Vast is komen te staan dat de leaseauto niet is overgenomen door de nieuwe werkgever van werkneemster. Voorts is vast komen te staan dat de auto door werkgever is ingenomen en per 1 juni 2016 (voor het einde van de arbeidsovereenkomst met werkneemster ) ter beschikking is gesteld aan een andere werknemer op basis van een vrijwel gelijkluidende gebruikersovereenkomst als die met werkneemster. Enig verschil is dat de maandelijkse eigen bijdrage voor de andere werknemer is beperkt tot € 126,75 per maand. De vraag die voorligt is of werkgever terecht jegens werkneemster aanspraak maakt op vergoeding van het verschil tussen het leasebedrag van € 1.203,95 per maand en het overeengekomen bedrag met de andere werknemer van € 971,75 per maand extrapolerend naar de resterende looptijd van de leaseovereenkomst van 44,5 maanden, derhalve een totaal bedrag van € 10.306,20. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Uit artikel 7:611 BW vloeit voor werkgever een gehoudenheid voort de belangen van werkneemster te behartigen ten aanzien van de afwikkeling van het leasecontract. Van de leaseregeling tussen werkgever en werknemer maakt deel uit dat het risico van (het moeten betalen van) een afkoopsom bij voortijdige beëindiging op de werknemer wordt gelegd. De werknemer is echter niet de contractant van de leasemaatschappij en heeft (dus) geen onderhandelingspositie ten opzichte van de leasemaatschappij. Artikel 7:611 BW brengt dan mee dat de werkgever bij voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst en (mogelijke) beëindiging van het leasecontract zal moeten waken voor de belangen van de werknemer. Daar doet niet aan af dat werkneemster voordat zij de arbeidsovereenkomst opzegde, bekend was met de risico’s van een eventuele afkoopsom. Door werkgever is met de nieuwe gebruiker een afwijkende regeling getroffen ten aanzien van de verplichting tot bijbetaling van een eigen bijdrage. De door werkgever gekozen oplossing is niet vooraf met werkneemster besproken, maar als voldongen feit gepresenteerd en vervolgens desondanks eenzijdig door werkgever uitgevoerd. Werkneemster mocht er dan ook van uitgaan dat indien de auto aan een andere gebruiker ter beschikking zou worden gesteld haar verplichting tot betaling van een afkoopsom, in welke vorm dan ook, zou komen te vervallen. Onder deze omstandigheden dient de vordering van werkgever te worden afgewezen.