Naar boven ↑

Rechtspraak

Coöperatieve Rabobank U.A./werkneemster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 11 oktober 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:5838

Coöperatieve Rabobank U.A./werkneemster

Ontbinding arbeidsovereenkomst vanwege ongeschiktheid voor de functie (d-grond). Dat werkgever geen invulling kan geven aan inspanningsverplichting tot herplaatsing vanwege de weigerachtige houding van werkneemster, kan werkgever niet worden tegengeworpen.

Feiten

Werkneemster is sinds 1 maart 2007 in dienst van Rabobank, laatstelijk als secretaresse op de afdeling Business Support voor 36 uur per week. In het Mid Year-gesprek van 19 juli 2016 heeft de leidinggevende van werkneemster haar zorgen geuit over het functioneren van werkneemster. In september 2016 heeft leidinggevende 1 in overleg met werkneemster verbeterpunten opgesteld. In de periode daarna (tot in april 2017) zijn er regelmatig voortgangsgesprekken geweest. In december 2016 is een formeel verbeterplan opgesteld. Tijdens de eindevaluatie van het verbetertraject op 11 april 2017 heeft leidinggevende 1 de conclusie getrokken dat het functioneren van werkneemster onvoldoende is verbeterd. Met ingang van die datum is werkneemster vrijgesteld van werkzaamheden. Rabobank verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst (d-grond).

Oordeel

Rabobank heeft ter onderbouwing van haar stelling dat werkneemster tijdens het verbetertraject onvoldoende verbetering heeft laten zien, ter zitting een lijst overgelegd met 26 concrete voorbeelden waarin dit naar voren komt. De kantonrechter overweegt dat voor meerdere punten op de lijst geldt dat ze, afzonderlijk bezien, niet zodanig zwaar wegen dat van onvoldoende functioneren gesproken kan worden. De lijst geeft echter wel een totaalbeeld, waarmee Rabobank haar stelling dat het functioneren van werkneemster tekortschoot, voldoende heeft onderbouwd. Het staat voor de kantonrechter verder genoegzaam vast dat Rabobank adequaat heeft gereageerd op de gehoorbeperking van werkneemster. Zij heeft haar immers in staat gesteld om in een concentratieruimte te werken. In november 2016 heeft werkneemster aan leidinggevende 1 laten weten dat de verstandhouding met de secretaresse niet goed was – de secretaresse pestte haar – en dat dit haar functioneren belemmerde. Op het moment dat werkneemster aangaf dat zij gelet op de verstandhouding met de secretaresse niet goed kon functioneren heeft Rabobank hierop ingespeeld door hen – meerdere keren – met elkaar in gesprek te laten gaan. Vervolgens heeft Rabobank geprobeerd een mediationtraject op te starten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Rabobank in reactie op de mededeling van werkneemster over haar verstandhouding met de secretaresse adequaat gehandeld. Nadat werkneemster op 11 april 2017 is vrijgesteld van haar werkzaamheden hebben partijen op 8 mei 2017 een gesprek gehad over een plan van aanpak. Dit plan van aanpak had als doel het vinden van een andere passende functie binnen Rabobank. Werkneemster is niet akkoord gegaan met dit zoektraject, omdat hieraan geen baangarantie werd gekoppeld. Het standpunt van Rabobank dat zij aan het zoektraject geen baangarantie wilde koppelen acht de kantonrechter niet onredelijk, reeds gelet op de omstandigheid dat Rabobank een krimpende organisatie is. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen. Door de weigering van werkneemster om niet mee te werken aan het zoektraject en het loopbaantraject kon niet onderzocht worden of er herplaatsingsmogelijkheden waren voor werkneemster. Deze opstelling van werkneemster kan niet worden tegengeworpen aan Rabobank. Het verzoek tot ontbinding wordt daarom toegewezen onder toekenning van de transitievergoeding. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Rabobank, zodat de kantonrechter het verzoek van werkneemster om een billijke vergoeding toe te kennen zal afwijzen.