Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 27 november 2017
ECLI:NL:RBOBR:2017:6235
werknemer/Smetjet B.V.
Feiten
Werknemer is sinds 1 september 2006 in dienst van Smetjet als industrieel reiniger. Werknemer heeft op 23 september 2009 een bedrijfsongeval gehad in het bedrijf van Nyrstar Budel B.V. (hierna te noemen: Nyrstar) te Budel waar hij toen in opdracht van zijn werkgever Smetjet werkzaamheden verrichtte. Hierbij heeft hij letsel opgelopen aan zijn longen en strottenhoofd doordat hij is blootgesteld aan de giftige stof Röstgut (calcine). Het oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan Röstgut als gevolg van het bedrijfsongeval van werknemer en de daaruit voortvloeiende letselschade staat vast. In het rapport van 2014 heeft de Arbeidsinspectie geconcludeerd dat Nyrstar verantwoordelijk was voor het opstellen, inplannen en uitgeven van de werkvergunningen en zij er daarnaast voor diende te zorgen dat de veiligheid van de medewerkers gewaarborgd werd. Voorts is uit het rapport op te maken dat Smetjet heeft nagelaten om voor adequate gezichtsmaskers zorg te dragen. Deze rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 16 januari 2017 arbeidsinspecteur benoemd tot deskundige. De deskundige heeft op 3 juli 2017 het deskundigenbericht opgemaakt. Werknemer vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van Smetjet tot betaling van € 50.000 als voorschot op het uiteindelijk te betalen schadebedrag, vermeerderd met rente en kosten.
Oordeel
Omdat Budel de laatste plaats was waar werknemer gewoonlijk werkte, zoals ook uit de door Smetjet als productie 1 overgelegde urenstaat blijkt, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 21 EEX-Vo II rechtsmacht. Omdat partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt is, op grond van artikel 8 van de Rome I-Verordening, Nederlands recht van toepassing. Het gevorderde voorschot op schadevergoeding betreft een geldvordering. Gesteld noch gebleken is dat het bedrijfsongeval het gevolg is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van werknemer. De vraag is in hoeverre Smetjet zich bewust was of had moeten zijn van de risico’s van haar handelen door werknemer geen volgelaatsmasker ter beschikking te stellen én geen adequaat toezicht uit te oefenen waardoor gesignaleerd had kunnen worden dat werknemer onjuiste persoonlijke beschermingsmiddelen had en in hoeverre van Smetjet als werkgever verwacht had mogen worden dat deze persoonlijke beschermingsmiddelen aan werknemer te verstrekken en adequaat toezicht te houden. Duidelijk is dat werknemer ten tijde van het ongeval heeft gewerkt met een halfgelaatsmasker in plaats van een volgelaatsmasker. Vast staat dat in de werkvergunning met bijbehorend informatieblad is voorgeschreven dat bij de betreffende werkzaamheden die werknemer op het moment van het ongeval uitvoerde een volgelaatsmasker gedragen diende te worden. Het verweer van Smetjet dat een volgelaatsmasker werknemer niet had kunnen helpen, slaagt niet. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat Smetjet haar zorgplicht als werkgever van werknemer onvoldoende heeft nageleefd. Op grond van het schenden van haar zorgplicht is zij gehouden de schade die werknemer heeft geleden te voldoen. Het spoedeisend belang is gelegen in de onweersproken stelling van werknemer dat hij vanwege de lichamelijke beperkingen te maken heeft met een aanzienlijk verlies van arbeidsvermogen en vanwege zijn lichamelijk letsel heeft zijn echtgenote haar dienstverband moeten opzeggen om werknemer te verzorgen. Weliswaar kan aan Smetjet worden toegegeven dat er sprake is van een restitutierisico aan de zijde van werknemer, maar dat is onder de geschetste omstandigheden onvoldoende reden om van toewijzing van een voorschot af te zien. De voorzieningenrechter veroordeelt Smetjet om aan werknemer te betalen een bedrag van € 50.000.