Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Zwolle), 30 oktober 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:10458
werkneemster/ING Bank Personeel BV
Feiten
Werkneemster is sinds 1986 in dienst bij ING Bank Personeel BV (hierna: ING). Op de arbeidsovereenkomst was laatstelijk de cao ING 2015-2017 van toepassing. Werkneemster was geen lid van een van de werknemersorganisaties die deze cao met ING heeft afgesloten. Op grond van artikel 1.3 van de cao is deze cao een zogenaamde standaard-cao. Werkneemster is met ingang van 20 november 2013 arbeidsongeschikt geworden. Met ingang van 5 juni 2015 ontvangt zij een IVA-uitkering, die door het UWV met verkorte wachttijd is toegekend. Na de daartoe op 17 maart 2016 van het UWV verkregen vergunning heeft ING de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 augustus 2016, op grond van volledige arbeidsongeschiktheid die langer dan 104 weken heeft geduurd. ING heeft geen transitievergoeding aan werkneemster betaald. Werkneemster vordert betaling van de transitievergoeding. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen. Tegen dit vonnis komt werkneemster in hoger beroep.
Oordeel
In deze procedure gaat het om de vraag of werkneemster aanspraak heeft op een transitievergoeding. Volgens werkneemster dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Zij beroept zich op artikel 7:673 lid 1 aanhef en onderdeel a onder 1 BW. ING daarentegen stelt zich op het standpunt dat werkneemster geen aanspraak heeft op een transitievergoeding. Zij beroept zich op artikel 7:673b lid 1 BW en voert aan dat in artikel 6.4 en bijlage 6 van de cao 2015-2017 een gelijkwaardige voorziening is opgenomen. Vast staat dat laatstelijk de cao 2015-2017 op de arbeidsovereenkomst tussen werkneemster en ING van toepassing was. Hoofdstuk 7 van deze cao heeft betrekking op pensioen en verwijst naar de pensioenovereenkomst, die als bijlage bij de cao is opgenomen en aldus integraal deel uitmaakt van de cao 2015-2017. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 6.4 van de cao 2015-2017 voorziet in een arbeidsongeschiktheidspensioen als aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering en een premievrije voortzetting van het ouderdomspensioen en partnerpensioen. Het aanvullende arbeidsongeschiktheidspensioen verzekert 75% van het pensioensalaris, met dien verstande dat dit aanvullend pensioen niet tot uitkering komt indien de IVA-uitkering reeds 75% van het pensioensalaris bedraagt. Aangezien de IVA-uitkering die werkneemster ontvangt 75% van het pensioensalaris bedraagt komt het aanvullend pensioen niet tot uitkering. De premievrije voortzetting van het ouderdomspensioen houdt in dat tot de pensioendatum van 67 jaar de bij de beëindiging van het dienstverband geldende werknemersbijdrage in de pensioenpremie van (in 2016) 4% per maand komt te vervallen en dat de volledige pensioenpremie (jaarlijks 33% van de pensioengrondslag) tot de pensioendatum van 67 jaar ten laste komt van ING. Op deze wijze wordt extra, in aanvulling op het tijdens het dienstverband reeds opgebouwde pensioen, een ouderdomspensioen van € 3.977 per jaar en een partnerpensioen van € 2.784 per jaar verzekerd. ING heeft aangevoerd dat hiermee per jaar een bedrag van € 6.061 aan premie is gemoeid, dat het ten behoeve van de verdere opbouw van het ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen in totaal gaat om een bedrag van € 90.915 en dat zij dit bedrag bij de beëindiging van het dienstverband ineens heeft afgestort. Werkneemster heeft deze stellingen niet betwist. De transitievergoeding, waarop werkneemster aanspraak maakt, beslaat een bedrag van € 24.673. Daarover zijn partijen het eens. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof is namens werkneemster naar voren gebracht dat cao-partijen aan de regeling die gold tot 1 juli 2015 één zinnetje hebben toegevoegd, namelijk dat de voorziening in plaats komt van de transitievergoeding en dat hieruit overigens kan worden afgeleid dat cao-partijen blijkbaar niet bewust een andere met de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening hebben bedacht. Naar aanleiding daarvan heeft het hof vragen aan de advocaten gesteld over de cao 2015-2017 en de vóór deze cao geldende cao. Namens werkneemster is verklaard dat in de vóór de cao 2015-2017 geldende cao exact hetzelfde was opgenomen, te weten dat de IVA-gerechtigde recht had op een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw. Namens ING is verklaard dat de vóór de cao 2015-2017 geldende cao anders was geformuleerd. Aangezien het hof niet de beschikking had over de vóór de cao 2015-2017 geldende cao is op verzoek van het hof en overeenkomstig haar aanbod tijdens de mondelinge behandeling, de vóór de cao 2015-2017 geldende cao overgelegd. Het gaat hier om de ING Bank-cao 1 januari 2012-31 december 2014 (hierna: de cao 2012-2014). Allereerst wordt vastgesteld dat bijlage 9b bij de cao 2012-2014 (de pensioenovereenkomst vanaf 1 januari 2014) niet is overgelegd. In hoofdstuk 10 van deze cao, waarin een overzicht van de bijlagen bij deze cao is gegeven, is ten aanzien van deze bijlage vermeld dat deze in 2013 op ‘mijn HR’ komt te staan. ING dient de tekst van bijlage 9b over te leggen. Het hof kan uit de bepalingen van de cao 2012-2014 vooralsnog niet afleiden dat er vóór 1 juli 2015 al een regeling in de cao was opgenomen die inhield dat de volledig en duurzaam arbeidsongeschikte werknemer/de IVA-gerechtigde bij beëindiging van het dienstverband recht had op een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw. Aangezien dit punt mede van belang is voor de beoordeling van het geschil, zal het hof beide partijen gelijktijdig in de gelegenheid stellen zich door middel van een schriftelijk bericht, binnen de in het dictum te vermelden termijn, omtrent het voorgaande uit te laten. Beide partijen worden hierna – desgewenst – in de gelegenheid gesteld op elkaars schriftelijk bericht te reageren, op de wijze zoals in het dictum bepaald. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.