Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Grand-Café Boekmans B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 9 februari 2017
ECLI:NL:RBROT:2017:9242

werknemer/Grand-Café Boekmans B.V.

Toewijzing vergoedingen ex artikel 7:677 lid 4 BW en 7:681 BW na onterecht gegeven ontslag op staande voet.

Feiten

Werknemer is op 10 mei 2016 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden bij Boekmans in dienst getreden in de functie van zelfstandig werkende kok. Op 6 augustus 2016 heeft werknemer een officiële waarschuwing gekregen voor het niet opvolgen van regels en instructies betreffende het opruimen en afsluiten van de keuken. Op dinsdag 9 augustus 2016 heeft hij een officiële waarschuwing gekregen voor het niet opvolgen van de regels en instructies betreffende het opruimen, verwerken van producten en bestellen. Op maandag 15 augustus 2016 heeft hij een officiële waarschuwing gekregen vanwege het niet werken volgens de HACCP-normen. Op grond van deze drie officiële waarschuwingen heeft Boekmans werknemer op staande voet ontslagen. Werknemer berust in de opzegging zijdens Boekmans. Werknemer verzoekt de kantonrechter Boekmans te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding van € 15.083,90.

Oordeel

De kantonrechter concludeert dat werknemer waar het de uitoefening van zijn functie betreft zeker een aantal verwijten valt te maken. Deze verwijten zijn evenwel naar het oordeel van de kantonrechter niet dermate ernstig dat op 19 september 2016 sprake was van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigde. Dit betekent dat Boekmans de arbeidsovereenkomst zonder dringende reden heeft opgezegd en derhalve op grond van het bepaalde in artikel 7:677 lid 4 BW een vergoeding verschuldigd is geworden aan werknemer. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben, indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd. In het onderhavige geval betekent dit dat Boekmans een vergoeding van ongeveer acht maandsalarissen verschuldigd is geworden. In de hiervoor geschetste omstandigheden van het geval, te weten de korte duur van het dienstverband en het aantal misstappen dat in die periode is begaan, ziet de kantonrechter echter aanleiding om de vordering te matigen tot het wettelijke minimum van drie maanden. Aldus zal een bedrag van € 5.778,70 bruto worden toegewezen (3 x € 1.783,55 x 1,08). Werknemer heeft daarnaast recht op een billijke vergoeding. In dit geval, waar de werkgever voldoende reden had om een einde van de arbeidsovereenkomst na te streven maar daartoe het verkeerde pad heeft bewandeld, zal de kantonrechter de billijke vergoeding bepalen op een half maandinkomen, ofwel € 963,12 bruto (0,5 x € 1.783,55 x 1,08).