Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/CRH Structural Concrete B.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 4 december 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:10695

werknemer/CRH Structural Concrete B.V.

Voor de door de kantonrechter aanwezig geachte reden ziet het hof geen grond, wel voor het nevenactiviteitenverbod dat aan het ontslag ten grondslag is gelegd. Kantonrechter heeft dat ontslag terecht niet vernietigd.

Feiten

CRH exploiteert een onderneming in Veenoord die zich toelegt op het vervaardigen van en de handel in producten voor de bouw. De zogeheten Buigcentrale is een bedrijfsonderdeel van CRH. Werknemer is in 2011 in dienst getreden als productieleider van de Buigcentrale. Zijn broer C was daar de accountmanager en D de plantmanager. Werknemer en C zijn samen eigenaar/bestuurder van de besloten vennootschap Gebroeders E Holding B.V. (de holding). De holding is voor een derde aandeelhouder in het Noordelijk Vlechtbedrijf B.V. (NVB), terwijl NVB bestuurder en 100% aandeelhouder is van Bouw- en Montagebedrijf Noord B.V. (BMN). Daarnaast participeert de holding in Concrete People B.V., een uitzendbedrijf. Bij brief van 10 december 2015 heeft CRH aan werknemer ontslag op staande voet verleend. In de ontslagbrief staat onder meer (zakelijk weergegeven) dat is gebleken dat werknemer ten onrechte heeft verklaard dat CRH niets met staalleveringen door de holding te maken heeft, nu de holding ten minste twee keer staal van CRH beneden de marktprijs heeft doorverkocht aan Kropp Stahl zonder dat de opbrengst ten goede is gekomen aan CRH. Voorts heeft werknemer in strijd met zijn verplichtingen en de zakelijke gedragscode van CRH gehandeld door zijn betrokkenheid bij NVB, BMN en daarin verrichte activiteiten, door dat niet te melden en daarover onwaarheden te vertellen. De kantonrechter heeft de verzochte vernietiging door werknemer van het ontslag op staande voet afgewezen. Tegen dit vonnis komt werknemer in hoger beroep.

Oordeel

Wat ook zij van de grieven III en IV, die zich richten tegen het oordeel dat is bewezen dat de holding staal van CRH aan Kropp Stahl heeft geleverd zonder dat CRH daarvoor is betaald, grief V slaagt. Met deze grief betoogt werknemer terecht dat niet is komen vast te staan dat hij daarbij persoonlijk betrokken is geweest. Dat is gehandeld op naam van de holding, waarvan niet alleen hij, maar ook zijn broer zelfstandig bevoegd directeur is, is onvoldoende om deze concrete transactie aan hem persoonlijk toe te rekenen. Nader bewijs daarvoor ontbreekt. In hoger beroep heeft werknemer bovendien nog een schriftelijke verklaring van zijn broer C overgelegd van 25 oktober 2017, waarin C uitdrukkelijk stelt werknemer pas te hebben geïnformeerd over deze transactie na diens op non-actiefstelling. Zoals echter uit de ontslagbrief blijkt zijn alle aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen op zichzelf, volgens CRH, reden voor ontslag op staande voet, zodat dit ontslag niet reeds onderuit gaat met het slagen van grief V. CRH heeft ook aan het ontslag ten grondslag gelegd dat werknemer verboden nevenactiviteiten heeft verricht, dat niet heeft gemeld en daarover onwaarheden heeft verteld. Deze verwijten zijn terecht. Hoewel werknemer tegenover Hoffmann Bedrijfsrecherche heeft verklaard dat hij niet wist wie eigenaar was van NVM en wat de relatie was tussen NVM en BMN, moet hij als bestuurder van de holding op de hoogte zijn geweest van de deelname in NVM en daarmee BMN, met activiteiten in Hal E. Uit de onderlinge communicatie tussen de broers (werknemer + C), D en G, waarvan verslag is gedaan in het rapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche en waarvan de juistheid niet is betwist, blijkt dat werknemer voor zijn werkzaamheden voor deze bedrijven ook een periodieke managementfee heeft ontvangen. In zijn functie van productieleider bij CRH wist werknemer, zoals blijkt uit zijn verklaring tegenover Hoffmann Bedrijfsrecherche, dat zijn broer en D werkzaamheden uitbesteedden aan NVM en BMN en dat daarvoor materiaal van CRH werd aangeleverd (met gevolgen voor verkrijging van het KOMO-certificaat). Voorts wist werknemer, zo blijkt uit die verklaring, dat NVM kantoor hield bij BMN aan de overzijde van de straat en dat BMN personeel van Concrete People inleende. Het hof is van oordeel dat de betrokkenheid bij de holding en de ondernemingen waarin de holding deelneemt, met de wetenschap van de activiteiten binnen NVM en BMN en daarmee belangenverstrengeling, alsmede de verzwijging daarvan in de omstandigheden van dit geval een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter terecht niet is overgegaan tot vernietiging van het ontslag op staande voet, zij het dat het hof op andere gronden dan de kantonrechter tot dat oordeel komt.